mate kleine spaarders onder haar cliëntèle heeft. In het voorgaande hebben wij
aangetoond dat de tegoeden op direct opvraagbare spaarrekeningen daarvoor een
bruikbaar uitgangspunt bieden. Onze conclusie is derhalve, dat de mate waarin een
spaarinstelling aan de vennootschapsbelasting wordt onderworpen, afhankelijk
behoort te zijn van de omvang waarin haar cliënten direct opvraagbare tegoeden bij
haar aanhouden. Bij toepassing van een op deze gedachte gebaseerd fiscaal systeem
zouden tevens de concurrentieverhoudingen tussen de in ons land werkzame
spaarinstellingen rechtgetrokken worden.
Termijnsparen Bij de termijnrekeningen kennen wij in de stichtingen spaarbank van onze boeren
leenbanken twee soorten: rekeningen met een opzegtermijn en daarnaast sedert 1967
ook rekeningen met een vaste termijn. De opzegtermijnen lopen van een maand tot
een jaar, de vaste termijnen zijn anderhalf en twee jaar.
In beide groepen trekken de rekeningen met de langste termijn - en dus ook de
hoogste rente - de meeste belangstelling. Veel spaarders blijken bereid te zijn om
gedeeltelijk afstand te doen van de liquiditeit van hun tegoeden in ruil voor een hogere
rente. Het duidelijkste bemerken wij deze rentevoorkeur bij onze banken op het
platteland. In de steden is de cliëntenkring van onze banken enigszins anders van
samenstelling; hij omvat verhoudingsgewijs minder personen die zelfstandig een
bedrijf uitoefenen, meer werknemers, meer jongeren en in het algemeen overwegend
personen voor wie het bezit van vermogen een ondergeschikte rol speelt; dat is de
categorie die wij in het voorgaande als 'de kleine spaarder' hebben aangeduid. Men
vindt die, althans bij onze banken, meer in de steden dan op de dorpen. De expansie
die onze banken gedurende de laatste jaren juist ook in de steden hebben door
gemaakt, levert dan ook mede de verklaring voor het grote aantal direct opvraagbare
rekeningen dat jaarlijks bij de boerenleenbanken wordt geopend.
Ook buiten de stichting spaarbank kan men bij onze boerenleenbanken gelden a
deposito plaatsen. Van deze mogelijkheid werd in het verslagjaar in ruimere mate
gebruik gemaakt dan in het jaar tevoren. Daarnaast toonden de diverse andere
spaar- en beleggingsvormen, evenals in voorgaande jaren, een bescheiden doch
gestadige vooruitgang. Daaronder zijn begrepen de depositobrieven van de boeren
leenbanken met looptijden tot tien jaar en de pandbrieven van de Boeren-Hypotheek-
bank met looptijden van zes jaar.
Het totaal van de middelen met spaarkarakter steeg in 1968 met f 519 miljoen,
inclusief de ultimo 1968 bijgeschreven rente op de diverse rekeningtypen.
In het voorgaande jaar was de stijging van deze gelden f 504 miljoen. Het grotere
bedrag ten opzichte van 1967 is veroorzaakt door een hoger bedrag aan bijgeschreven
rente en door een grotere toeneming van de deposito's buiten de stichtingen
spaarbank.
Overige middelen De tegoeden in rekening-courant en andere gelden die in de geconsolideerde balans
onder crediteuren zijn opgenomen, stegen in 1968 met f 288 miljoen, tegen f 70 miljoen
in het voorgaande jaar. De sterke toeneming van de tegoeden op privérekeningen in
1968 komt bij vergelijking van deze cijfers duidelijk tot uiting. Ook de tegoeden op
rekeningen-courant van bedrijven zijn sterker toegenomen dan in 1967.
72
BEDRIJFSRESULTATEN
De hierna volgende geconsolideerde balans van de kredietverlenende instellingen van
onze organisatie toont een toeneming van f 930 miljoen, hetgeen ten opzichte van de
balans van einde 1967 een stijging van 19 procent betekent. Het stemt ons tot vol
doening dat de geconsolideerde rente- en provisiewinst een procentuele stijging
vertoont die nog iets groter is: deze bedroeg 21 procent en bracht het bedrag
van de rente- en provisiewinst op f 131 miljoen. Dit resultaat werd bereikt ondanks een
verzwaring van de rentelasten, die voortkwam uit een voortgaande verschuiving van
laagrentende naar hoogrentende spaarrekeningen bij onze plaatselijke banken. Het
gunstige resultaat is in hoofdzaak te danken aan een relatieve toeneming van hoog
rentende uitzettingen, zowel bij de plaatselijke banken als bij de centrale instellingen.
Daartegenover stegen de bedrijfskosten in nog sterkere mate. In verband met de
uitbreiding van het dienstbetoon, onder meer op het gebied van het bankgiroverkeer,
moest het personeelsaantal sterk worden uitgebreid. Daarnaast vergt de voortgaande
expansie al gedurende een aantal jaren toenemende investeringen in bedrijfsgebouwen
en apparatuur, tengevolge waarvan de afschrijvingen in het afgelopen jaar een hoog
niveau hebben bereikt. De totale bedrijfskosten van de kredietverlenende instellingen
stegen in 1968 met 33 procent tot f 74 miljoen. Het resultaat daarvan was dat de
bedrijfswinst toenam tot f 57 (53) miljoen.
Wanneer men de vier aan 1968 voorafgaande jaren in de beschouwing betrekt, is een
geleidelijke versmalling van de rentemarge onmiskenbaar. Aan de andere kant is het
duidelijk dat de kostenstijging die zich in de laatste jaren heeft voorgedaan voor een
groot deel onontkoombaar is; deze hangt immers samen met de maatschappelijke rol
die het bankwezen in een zich ontwikkelende volkshuishouding op zo goed mogelijke
wijze heeft te vervullen. Teneinde de kostenstijging binnen de perken te houden is
rationalisatie van het bedrijf dringend geboden. Deze zal waar mogelijk in samen
werking tussen de boerenleenbanken en de centrale bank tot stand gebracht moeten
worden.
73