aanwezig, wanneer het voor de werknemer geen enkel nadeel meebrengt als hij zijn rekening aanhoudt bij een andere bank dan die welke tevens de financier van zijn werkgever is. In het dienstenpakket dat een werknemer bij de bank van zijn keuze vindt, kan het aanhouden van een privérekening de grondslag bieden voor bepaalde kredietfaciliteiten. In onze organisatie is deze verbinding aldus gelegd, dat houders van privérekeningen, die hun salaris op deze rekening ontvangen, in aanmerking kunnen komen voor een persoonlijke lening of voor een hypothecaire lening boven de gebruikelijke tweederde van de onderpandswaarde. Daarbij zit de bedoeling voor, het te verlenen krediet niet hoger te doen zijn dan overeenkomt met de financiële draagkracht van de krediet vrager, zoals die uit het verloop van diens rekening blijkt. Voorts menen wij in deze periodieke overmakingen van inkomsten een zekere waarborg te hebben voor de terugbetaling van het aan de rekeninghouder verstrekte krediet. Kredietbeperking In de loop van het verslagjaar heeft de Nederlandsche Bank besprekingen gevoerd met vertegenwoordigers van de handelsbanken en de landbouwkredietinstellingen over de in de toekomst te hanteren methode van kredietrestrictie. Daarbij is overeenstemming bereikt over een methode, die in grote trekken gelijk is aan die welke ook reeds is toegepast in de voorgaande periode van kredietrestrictie, welke liep van september 1963 tot medio 1967. Tegen het einde van het jaar werd het duidelijk dat het niet bij een afspraak over de methode alleen zou kunnen blijven. De economische ontwikkeling noopte de Nederlandsche Bank reeds dadelijk tot toepassing over te gaan, zowel voor het kortlopende krediet als voor de langlopende uitzettingen. De handelsbanken en de landbouwkredietinstellingen zijn met de Nederlandsche Bank overeengekomen, de stijging van het kortlopende krediet in de eerste vier maanden van 1969 te beperken tot ten hoogste 6 procent van het gemiddelde peil in de maanden september-december 1968. Aan overschrijding van de grenzen is een sanctie verbonden, te beginnen met een eventuele overschrijding in de periode januari-maart 1969. De sanctie houdt in dat de betrokken bank het bedrag van de overschrijding zal moeten storten op een renteloos deposito bij de Nederlandsche Bank. Deze sanctie zal alleen worden toegepast wanneer het bankwezen in zijn geheel genomen de gestelde grenzen heeft overschreden. De landbouwkredietinstellingen worden daarbij behandeld als collectiviteiten; dit houdt in dat de normen en sancties worden toegepast op de collectiviteit van centrale bank en aangesloten banken. Voorts heeft de Nederlandsche Bank de handelsbanken en landbouwkredietinstellingen verzocht, de langlopende uitzettingen niet méér te laten stijgen dan overeenkomt met de aanwas van langlopende middelen; onder langlopende middelen worden voor namelijk spaartegoeden en reserves verstaan. De spaartegoeden worden echter slechts volledig meegeteld indien de omloopsnelheid ervan zekere normen niet te boven gaat; bij toenemende omloopsnelheid worden de spaartegoeden voor een telkens geringer gedeelte als langlopende middelen beschouwd. De beperking van de langlopende uitzettingen treft onze organisatie in een periode van zeer grote vraag naar langlopende leningen, die vooral voortkomt uit een hoge woningbouwactiviteit in de particuliere sector, welke op haar beurt samenhangt met de door de overheid gewenste verschuiving van de woningwetbouw naar de particuliere bouw. Het valt te verwachten dat deze verschuiving in het komende jaar zal stuiten op een gebrek aan financieringsmiddelen als gevolg van de besproken restrictiemaatregel, met als mogelijk gevolg een dalend aantal begonnen woningen. 10 Ofschoon wij het standpunt van de overheid met betrekking tot de noodzaak van remmende maatregelen kunnen delen, betreuren wij het dat in de particuliere sector de banken de eersten zijn die de lasten te dragen krijgen. Wij mogen eraan herinneren dat de vorige periode van kredietbeperking bijna vier jaar duurde en dat het einde daarvan nog geen twee jaar geleden is. Wij zouden het ongewenst vinden indien in de toekomst de perioden van kredietbeperking blijvend langduriger zouden zijn dan de perioden waarin de kredietverlening vrij is. Dit achten wij niet alleen ongewenst voor het bankwezen zelf, maar vooral ook voor de financiering van de kleine en middelgrote bedrijven, die vanwege hun geringe omvang niet op de kapitaalmarkt terecht kunnen en die dientengevolge de meeste last van een beperking van het bankkrediet ondervinden. Landbouw Eind juli 1968 is de gemeenschappelijke markt voor zuivel en rundvlees een feit geworden. De totstandkoming van de Europese landbouwmarkt mag een prestatie van formaat genoemd worden als men bedenkt dat de landbouw bij het begin van de economische integratie in Europa als de moeilijkste sector werd beschouwd; in feite is deze sector zelfs, naar men achteraf kan vaststellen, als gangmaker opgetreden. De inmiddels ontstane grote landbouwoverschotten hebben de Europese Commissie aanleiding gegeven om de aandacht meer te richten op het structuurbeleid. Begin december heeft de vice-voorzitter van de Europese Commissie, dr. Mansholt, het door hem al enige maanden tevoren aangekondigde rigoureuze structuurplan publiek gemaakt. Over het algemeen zijn er nogal wat bezwaren tegen het plan naar voren gekomen, zowel uit economische als uit maatschappelijke en politieke overwegingen. Een belangrijke vraag is of dit ingrijpende structuurplan financieel uitvoerbaar is. Voor Nederland zal de gemeenschappelijke financiering waarschijnlijk bezwaren ontmoeten: in de eerste jaren zouden de lasten neerkomen op ongeveer anderhalf miljard gulden per jaar, terwijl nog moet worden afgewacht in hoeverre de Nederlandse landbouw van dit plan financieel profijt zou kunnen trekken. Niettemin is het duidelijk dat in de Nederlandse landbouw, maar vooral in de Europese landbouw als geheel, een intensivering van het structuurbeleid noodzakelijk is om tot betere concurrentie verhoudingen te komen. De thans in het plan Landbouw 1980 beoogde afvloeiing van een deel van de land- bouwberoepsbevolking doet zich in Nederland al jarenlang voor. De uitvoering van het plan zou voor Nederland in dit opzicht een voortzetting van de ontwikkeling betekenen. Mede daardoor is het wellicht verklaarbaar dat de eerste positieve reacties juist in Nederlandse landbouwkringen te beluisteren waren. Er is in ons land voortdurend gewerkt aan de structuurverbetering van de landbouw. Behalve de voortdurende kostenstijgingen zijn de geringe verhogingen van de richtprijzen en garantieprijzen er de oorzaak van geweest, dat men steeds meer de noodzaak van schaalvergroting is gaan zien. Aan de schaalvergroting zoals die thans in gang is, kleven tal van moeilijkheden. De behoefte aan eigen en vreemd vermogen stijgt, en zal nog verder stijgen als de structuurhervormingen doorgang vinden. De toeneming van de vermogens behoefte wordt veroorzaakt door de hoge investeringen en tevens door het onttrekken van eigen vermogen aan de landbouw bij overneming en beëindiging van bedrijven, alsook enigermate door het teruglopen van de oppervlakte verpachte grond. Vooral de grondfinanciering levert steeds grotere problemen op. Een onlangs verschenen rapport, 11

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1968 | | pagina 14