r tweede helft van 1967 per maand een bedrag van f 60 miljoen aan nieuwe voorschotten verstrekt door de boerenleenbanken en de Boeren-Hypotheekbank samen. Ook de uitleningen van de centrale bank namen toe. Grafiek 7 Door boerenleen banken en Boeren- Hypotheekbank verstrekte leningen In miljoenen guldens 1966 1967 rSï-. y f De kredietactiviteit leefde in de tweede helft van het jaar zo sterk op dat het bedrag aan nieuwe verstrekkingen voor het jaar in zijn geheel aanzienlijk hoger kwam dan in de voorgaande jaren. Tot dan toe was 1964 in dat opzicht een topjaar geweest. In 1965 en 1966 daalde het bedrag van de nieuwe verstrekkingen, maar in 1967 kwam het op f 720 miljoen, te vergelijken met f 692 miljoen in 1964. Daarbij trad in 1967 een verschuiving op in de hypothecaire leningen van de Boeren-Hypotheekbank naar de plaatselijke banken. In de agrarische sector nam de kredietvraag weinig of niet toe. Individuele bedrijven in de land- en tuinbouw namen nieuwe voorschotten op tot een bedrag van f 279 miljoen, te vergelijken met f 274 miljoen in het voorgaande jaar. Van het genoemde bedrag was f 196 miljoen bestemd voor de landbouw in enge zin, voornamelijk gemengde bedrijven, akkerbouw en veehouderij (zie tabel 10). Ook de loonbedrijven rekenen wij tot deze categorie, aangezien zij hoofdzakelijk ten behoeve van de akkerbouw werkzaam zijn. Het bedrag van f 196 miljoen was ruim 10 procent hoger dan het bedrag van f 174 miljoen dat in 1966 aan deze categorie bedrijven werd verstrekt. Daarbij moet worden bedacht dat de financiële regelingen die het Ontwik- kelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw in 1965 en 1966 heeft ingevoerd, ook in 1967 nog stimulerend op de kredietvraag van de landbouw hebben gewerkt. In ons vorig jaarverslag hebben wij reeds op die invloed gewezen. Indien men daarmee rekening houdt, blijkt dat de normale vraag naar investeringsfinanciering in het verslagjaar slechts weinig hoger was dan in het jaar dat eraan voorafging. In de tuinbouw vertoont de kredietvraag al enige jaren een vrij sterke daling. In de 64 loop van het verslagjaar is die daling doorgegaan. Aan tuinders werden nieuwe voorschotten ten bedrage van f 83 miljoen verstrekt, te vergelijken metf 100 miljoen in het voorgaande jaar en f 140 miljoen in het topjaar 1964. Een nadere beschouwing hierover geven wij aan het einde van dit verslag. In genoemde bedragen zijn behalve bedrijfsfinancieringen ook leningen voor de financiering van woningen begrepen; ten behoeve van landbouwers voor f 16 miljoen en aan tuinders voor f 10 miljoen. De coöperatieve instellingen van de landbouw hebben in het verslagjaar aanzienlijk minder leningen opgenomen dan in het voorgaande jaar. Bedroeg het totaal aan nieuwe leningen in deze categorie in 1966 nog f 34 miljoen, in 1967 daalde het bedrag tot f 18 miljoen. De daling deed zich voor in de uitleningen van de centrale bank. Het gaat daarbij om een betrekkelijk kleine groep van grote bedrijven; incidentele verschuivingen in financieringsschema's hebben in deze daling een aanzienlijke rol gespeeld. Verderop zal blijken dat de opgenomen kredieten in rekening-courant daarentegen sterk zijn toegenomen. In totaal nam de agrarische sector bij onze organisatie nieuwe leningen op tot een bedrag van f 297 miljoen, hetgeen overeenkomt met meer dan 40 procent van het geheel. In het voorgaande jaar was het een bedrag van f 308 miljoen, dat toen echter 52 procent van het geheel uitmaakte. De daling van het percentage is voornamelijk een gevolg van de geringere uitleningen aan coöperatieve instellingen en de sterke stijging van de kredietvraag in de niet-agrarische sectoren. In deze opstelling hebben wij personen die de landbouw als nevenbedrijf uitoefenen niet tot de agrarische sector gerekend. De financiering ten behoeve van dit soort nevenbedrijven is in tabel 10 opgenomen onder de bedrijfsfinanciering van 'overige groepen'. Ofschoon het daarbij steeds om geringe bedragen gaat, was met deze financiering van nevenbedrijven, waaronder overigens ook niet-agrarische neven- bedrijven kunnen voorkomen, nog f20 miljoen gemoeid. Aan bedrijven buiten de agrarische sector werd in het verslagjaar f 166 miljoen in de vorm van nieuwe leningen ter beschikking gesteld, te vergelijken met f 93 miljoen in het voorgaande jaar. Deze bedragen omvatten ook de financiering van woningen of woon-winkelhuizen van zelfstandige ondernemers en andere gecombineerde investeringen. Voor woningen van zelfstandige ondernemers was in elk van beide jaren rond een kwart van de genoemde bedragen bestemd. Het hoge bedrag van f 166 miljoen in 1967 is beïnvloed door leningen van de centrale bank aan onderne mingen die niet tot het midden- en kleinbedrijf gerekend kunnen worden. Deze leningen hebben in zekere mate het karakter van beleggingen. Voornamelijk tengevolge van deze omstandigheid steeg het aandeel van de niet-agrarische bedrijven tot 23 procent, nadat het in de voorgaande jaren doorgaans op 15 procent had gelegen. De kredietverlening aan middenstandsbedrijven, met name aan bedrijven in de detailhandel, blijft een vrijwel constante toeneming vertonen. Ons streven blijft er dan ook op gericht de bancaire dienstverlening aan middenstanders, naast de dienst verlening aan agrarische ondernemers, op gelijkwaardige wijze te verzorgen. In dit verband kunnen wij vermelden dat aan onze boerenleenbanken ook kredietadviseurs ten dienste staan voor het midden- en kleinbedrijf buiten de agrarische sector. 65

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1967 | | pagina 40