In tabel 9 is te zien hoe de verstrekkingen, de aflossingen en de groei van de uitstaan de leningen verdeeld waren over de diverse kredietverlenende instellingen in onze or ganisatie. De overwegende plaats van de lokale banken treedt daarbij duidelijk naar voren. In dit geheel is aan de Boeren-Hypotheek- bank sedert haar oorsprong in 1907 de rol toegedacht van geldverschaffer op zeer lan ge termijn. Hierop is nog meer de nadruk komen te liggen door de invoering van de 'grondhypotheken' en 'overnemingshypo theken' waarover mededelingen zijn gedaan in het hoofdstuk over de gang van zaken bij de Boeren-Hypotheekbank. In de laatste tien jaar is de Boeren-Hypotheekbank daarnaast steeds meer naar voren gekomen als geld gever ten behoeve van cliënten van die plaatselijke banken, die zelf niet meer over voldoende middelen beschikken om aan al le aanvragen voor langlopende leningen te kunnen voldoen. De uitstaande kredieten in rekening-courant gaven gedurende het grootste deel van het verslagjaar een slechts bescheiden uitloop te zien, afgezien van toevallige toppen. In de laatste maanden van het jaar trokken zij echter sterker aan. Ultimo 1966 was de de betstand op kredieten in rekening-courant 49 miljoen hoger dan een jaar tevoren. Ter vergelijking diene dat de toeneming in 1965 6 miljoen beliep. Overige uitzettingen De overige uitzettingen in onze organisatie worden in hoofdzaak gedaan door de Cen trale Boerenleenbank, die zich daarbij ten doel stelt de liquiditeit van de organisatie te handhaven en een zodanig rendement te maken, dat zij aan de boerenleenbanken over hun bij haar gestorte gelden een pas sende rente kan vergoeden. Een ruime li quiditeit van de landbouwkredietorganisatie in haar geheel maakt het mogelijk om ook in een tijd van kapitaalschaarste, zoals wij die thans kennen, boerenleenbanken die zelf over onvoldoende middelen beschik ken, in staat te stellen hun essentiële finan- cieringstaak op gang te houden. Daardoor wordt tevens bevorderd dat de Boeren-Hy potheekbank binnen bepaalde grenzen in staat blijft om in de noodzakelijke investe ringsfinanciering te voorzien. De Centrale Boerenleenbank heeft haar middelentoeneming dan ook overwegend uitgezet in activa die bepalend zijn voor de liquiditeitspositie van de organisatie, zoals kasgeldleningen en schatkistpapier. Het be zit van liquiditeiten van onze organisatie, de plaatselijke banken daaronder begrepen, nam toe met 64 miljoen; het kwam daar mee op 520 miljoen aan het einde van het jaar. In 1965 beliep deze stijging 26 mil joen. Het effectenbezit van onze organisatie ver toonde na de daling in het voorgaande jaar weer een bescheiden toeneming in het ver slagjaar, die in de tweede helft tot stand kwam. Het effectenbezit nam toe met 13 miljoen aan het einde van het jaar. In het vorig jaar beliep de daling 40 miljoen. Ul timo 1966 was het totale effectenbezit van de organisatie nog altijd lager dan twee jaar tevoren. Een grotere stijging vertoonden de leningen in de overheidssector op middellange en lange termijn. De stijging werd vooral ver oorzaakt door de terugneming van leningen die wij eerder, met name in 1964, toen de organisatie aan een sterke liquiditeitsdruk blootstond, hadden gecedeerd. Voor het ge heel van de organisatie beliep de toeneming 58 miljoen, tegen 56 miljoen in het voor gaande jaar. Hiermee kwam het bedrag aan uitstaande leningen in deze sector op 390 miljoen. Het verbeterde rendement van haar uitzet tingen maakte het de centrale bank moge lijk een hogere rente te vergoeden aan de boerenleenbanken en deze daardoor te steunen in hun concurrentiepositie op de spaarmarkt. Het rentevergoedingssysteem van de centrale bank is zodanig gedifferen tieerd dat de boerenleenbanken een hogere rente ontvangen naargelang hun middelen voor een groter deel bestaan uit tegoeden waarop zij zelf een hoge rente vergoeden. Vanaf 1 juni 1966 varieerde de rente die de centrale bank aan de boerenleenbanken vergoedde tussen 2en 5procent. Met ingang van het nieuwe jaar is het laatstge noemde tarief verhoogd tot 6 procent. Daar mee zijn de tarieven aangepast bij de ho gere rentetarieven die de boerenleenban ken op spaartegoeden bieden. Middelen Het meest opmerkelijke verschijnsel in het beloop van de middelen is de verschuiving geweest die zich voordeed in de voorkeur van de spaarders van gewone spaarboek jes met direct opeisbare tegoeden naar ter mijnspaarboekjes. Deze verschuiving was al in 1965 begonnen; in het verslagjaar kreeg zij een nieuwe impuls door de optrekking van de rentetarieven op dit type rekeningen bij nagenoeg alle spaarinstellingen. Met ingang van 1 maart namen ook onze boerenleenbanken een reeks maatregelen om de aantrekkingskracht van de steeds hoger renderende obligaties te kunnen weerstaan. Die maatregelen kwamen hier op neer, dat de opzegtermijnen van de be staande rekeningen werden ingekort en daarnaast nieuwe rekeningen werden inge voerd met voorheen reeds bestaande op zegtermijnen maar met hogere rente. Het hoogste rentetype binnen de stichtingen spaarbank kwam aldus in de loop van 1966 op 5y2 procent voor rekeningen met een opzegtermijn van een jaar. In het begin van het nieuwe jaar werden spaarrekeningen op vaste termijn van 18 en 24 maanden met een rentevergoeding van 5% en 6 procent in gevoerd. De invoering van het rentetype van 51/2 pro cent heeft in het verslagjaar de doorslag ge geven in de totale ontwikkeling van de spaartegoeden. Sedertdien zijn de tegoeden op de rekeningen met deze rente zeer sterk toegenomen. De tegoeden op de overige termijnrekeningen stegen slechts in be scheiden mate en de gewone spaartegoe den vertoonden zelfs een daling, die het ge hele jaar door aanhield. Per saldo daalden de gewone spaartegoeden gedurende het jaar als geheel met 100 miljoen en stegen de termijnspaartegoeden, daarbij inbegre pen de contractspaarrekeningen (jeugd, ambtenaren en werknemers van bedrijven), met 339 miljoen. Per 31 december werd daaraan ƒ111 miljoen toegevoegd wegens bijschrijving van rente. In totaal was de spaaraanwas van 239 mil joen, exclusief bijgeschreven rente, lager dan in het voorgaande jaar, toen hij 243 miljoen bedroeg. De geringere aanwas is ge heel terug te voeren op factoren die op het platteland gewerkt hebben. Vooral de boe renleenbanken die op het nog overwegend agrarische deel van het platteland zijn ge vestigd, hebben te maken gehad met her belegging van spaartegoeden die afkomstig waren uit onteigeningen in vroeger jaren en die bij hen een slechts voorlopig onderdak gevonden hadden. De terugbetalingen na men dan ook op het platteland sterker toe dan in andere gebieden. De banken die ge legen zijn op het verstedelijkte platteland boekten een iets geringere spaaraanwas dan vorig jaar, maar bij de in steden geves tigde banken kwam het spaarresultaat van 1966 hoger dan dat van 1965. Buiten de stichting spaarbank kan men bij de boerenleenbank gelden op vaste termijn deponeren. Van die mogelijkheid werd ge durende het verslagjaar, evenals in het voor gaande jaar, vrij veel gebruik gemaakt. Voor bepaalde inleggers zijn deze deposito's aan trekkelijker dan termijnspaarrekeningen, omdat zij daarop, naast een aantrekkelijke rente, voorwaarden kunnen overeenkomen, die het meest met hun wensen in overeen stemming zijn. De tegoeden op vaste ter mijn stegen in het verslagjaar met 28 mil joen. Daarnaast verschaften de boerenleenban ken hun cliënten diverse typen waardepa pieren, die door henzelf of door de Boeren- Hypotheekbank worden uitgegeven. Hier onder vallen depositobrieven van de boe renleenbanken met een looptijd van vijf jaar en voorts spaarbrieven op gelijke voorwaar den van de Boeren-Hypotheekbank, alsme de pandbrieven van laatstgenoemde instel ling. Door de uitgifte van deze stukken kreeg onze organisatie in het verslagjaar 9 mil joen van derden ter beschikking. Al deze door of via de boerenleenbanken opgenomen gelden met spaarkarakter brachten in 1966 per saldo 388 miljoen binnen, met inbegrip van bijgeschreven ren te; in het voorgaande jaar was dat 380 miljoen. De aldus door onze organisatie op-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1966 | | pagina 31