schijnlijk als gevolg van de belangrijke monetaire ver-
krapping in 1964. In de overheidssector was sprake van
een verdere scherpe stijging van de investeringsbedrij
vigheid.
De totale binnenlandse afzet steeg sterker dan in 1964
als gevolg van het grotere consumptievolume. Een
verslechtering van de fundamentele betalingsbalans
positie werd voorkomen door een niet onbelangrijke
verbetering van de ruilvoet. Tegenover een stijging van
het invoerprijspeil met slechts 0,5% stond namelijk een
verhoging der uitvoerprijzen met 1,5%. De laatstge
noemde verhoging, voortvloeiend uit de stijging van het
binnenlandse kostenpeil, heeft in het inflatoire inter
nationale milieu de Nederlandse concurrentiepositie
blijkbaar niet geschaad. Door deze verbetering van de
ruilvoet werden de betalingsbalans en de winsten van
de bedrijven begunstigd.
Financiën
Na de verkrapping in 1964 hebben zich geen sympto
men voorgedaan, die wijzen op een verdere verslechte
ring van de liquiditeitspositie. Zowel buitenlandse als
binnenlandse factoren hebben hiertoe bijgedragen.
Anders dan in 1964, toen de betalingsbalans op lopende
rekening een tekort van 713 miljoen vertoonde, ont
stond er in 1965 een overschot van f 48 miljoen.
Teneinde de overbesteding zoveel mogelijk te matigen
ging de Nederlandsche Bank voort met haar beleid tot
beperking van het bankkrediet. De beperking werd toe
gepast binnen het kader van de gedragslijn waarover
de Nederlandsche Bank in de eerste helft van 1960 met
het particuliere bankwezen overeenstemming had be
reikt.
Voor het gehele jaar 1965 werd de toelaatbaar geachte
kredietexpansie vastgesteld op 11 van de gemiddelde
stand der kredietverlening in het eerste halfjaar van
1963. Dit was één punt meer dan in 1964.
Gedurende het gehele jaar 1965 is de kredietverlening
van handelsbanken en landbouwkredietbanken teza
men de gestelde norm te boven gegaan tengevolge van
de zeer sterke behoefte van het bedrijfsleven aan finan
cieringsmiddelen. Door omstandigheden, die elders in
dit verslag worden belicht, bleef de kredietverlening
van onze landbouwkredietorganisatie gedurende het
gehele jaar nagenoeg binnen de norm van de kredietbe-
perkingsregeling. De aangesloten boerenleenbanken
behoefden dan ook niet te worden belast uit hoofde van
de verplichting tot het aanhouden van een renteloos
deposito bij de Nederlandsche Bank.
In de loop van het jaar werd in het overleg over de
kredietbeperking, die tot dan toe uitsluitend betrekking
had op de korte kredietverlening, ook het zogenaamde
lange bedrijf betrokken. De Nederlandsche Bank sprak
de verwachting uit, dat de toeneming van de langlopen
de uitzettingen de aanwas van de spaargelden en an
dere middelen op lange termijn niet zou overschrijden.
Bij de vaststelling van de omvang van de spaargelden
wordt rekening gehouden met de omloopsnelheid daar
van. Teneinde aan die verwachting te kunnen voldoen
werden in onze landbouwkredietorganisatie intern maat
regelen getroffen, waarover elders in dit verslag wordt
gerapporteerd.
Arbeidsmarkt en kapitaalmarkt bleven duidelijk in het
teken van een sterke overspanning, waarvan de lange
duur tot bedenkelijke gevolgen leidt voor de koopkracht
van het geld.
Een sluipende inflatie schijnt de prijs te zijn voor een
sterke economische groei, welke op zich zelf voor
waarde is voor een verbetering van de levensomstan
digheden. Thans is echter het stijgingstempo van de
prijzen zo hoog geworden, dat economische en sociale
repercussies moeten worden gevreesd.
Het wordt met de dag duidelijker, dat de vicieuze cirkel
van stijgende kosten en stijgende prijzen met uitslui
tend monetaire maatregelen niet kan worden doorbro
ken. Maatregelen tot beperking van de uitzettingen van
de banken, zowel in het korte als in het lange bedrijf
zijn op de duur niet doeltreffend. Zelfs dreigen zij een
bron van nieuwe onevenwichtigheden te worden, indien
in een reeds overspannen economische situatie de
10
overheidsuitgaven zonder voldoende fiscale compen
satie meer worden verhoogd dan in overeenstemming
is met de stijging van het nationale inkomen en boven
dien de loonstijging boven de produktiviteitsnorm uit
gaat. Het hervinden van een op een evenwichtige wel
vaartsgroei afgestemde discipline in het financiële
overheidsbeleid alsmede in het loonbeleid van het
bedrijfsleven is dringend gewenst ter handhaving van
een gezonde maatschappelijke structuur.
Landbouw
In het algemeen is het afgelopen jaar voor land- en
tuinbouw niet onbevredigend geweest. Niettemin heeft
met name de wateroverlast in sommige streken vooral
aan de veehouderij veel schade berokkend. In ernstige
gevallen werden op grond van de Algemene Bijstands
wet uitkeringen verstrekt.
Zag het er aanvankelijk naar uit dat ook de akkerbouw
te lijden zou krijgen van de wateroverlast, het gunstige
najaarsweer maakte deze vrees ongegrond. Het rende
ment per hectare viel voor de meeste graanprodukten
en voor aardappelen wel mee. De kwantitatieve op
brengst van peulvruchten en suikerbieten liet echter te
wensen over. De in het algemeen voor akkerbouw-
produkten gerealiseerde prijzen zijn niet onbevredi
gend geweest.
De melkproduktie steeg in 1965 opnieuw, nadat in de
beide voorgaande jaren een daling was opgetreden.
Mede door de uitbreiding van de veestapel en de ver
groting van de melkproduktie per koe werd een melk-
opbrengst van ruim 7,1 miljard kilogram behaald. Dien
tengevolge steeg ook de produktie van boter en kaas.
De binnenlandse marktomstandigheden maakten het
mogelijk dat voor de zuivelprodukten bevredigende
prijzen konden worden verkregen. De uitbetaalde melk
prijs zal voor de boer iets hoger liggen dan de vastge
stelde richtprijs. Ook de exportmogelijkheden voor zui
velprodukten waren gunstig: de waarde van deze export
lag op rond 1 miljard.
Eenzelfde exportsituatie gold voor vee en vlees. De
totale exportwaarde voor deze produkten bedroeg f 1,2
miljard. Hiertoe heeft vooral de hoge varkensproduktie
in ons land bijgedragen. Deze produktie lag 13% boven
die van 1964. Door de stijging van de binnenlandse
consumptie en de goede exportmogelijkheden naar de
andere landen van de EEG kon een prijsinzinking wor
den voorkomen. De prijzen voor gebruiksvee lagen een
groot deel van het jaar rond de daarvoor vastgestelde
oriëntatieprijs.
De laatste weken van het afgelopen jaar stonden, voor
wat de afzet van varkens- en rundvlees betreft, sterk
in het teken van de mond- en klauwzeerepidemie Voor
al in de zuidelijke en oostelijke provincies greep deze
snel om zich heen. Het buitenland reageerde met in-
voerbelemmeringen, zodat de afzet in gevaar kwam
Dank zij ingrijpen van de overheid, onder meer door
middel van een invriesregeling, en ten gevolge van de
stijgende binnenlandse afzet konden de prijzen op een
redelijk niveau blijven.
Ondanks een aanzienlijke inkrimping van de leghennen-
stapel bleef Nederland de grootste eierexporteur van
de wereld. Dezelfde positie is in 1965 ook bereikt voor
pluimveevlees. Verreweg het grootste deel van de ex
port van pluimveehouderijprodukten, die in 1965 f 564
miljoen bedroeg, wordt binnen de EEG afgezet.
De tuinders kunnen eveneens terugzien op redelijke
bedrijfsresultaten. De stijgende welvaart, de vrij ge
lijkmatige aanvoer en de gunstige exportmogelijkheden
naar de lidstaten van de EEG hebben, ondanks de min
der gunstige weersomstandigheden, ertoe geleid dat
1965 in het algemeen beter was dan 1964. Maar ook in
deze sector golden uitzonderingen. De export van tuin-
bouwprodukten beliep meer dan f 1,5 miljard.
Landbouwfinanciering
In het verslagjaar hebben de centrale banken van Eind
hoven en Utrecht contact gehad met het Landbouw-
Economisch Instituut teneinde na te gaan in hoeverre
dit instituut gerichte onderzoekingen op financieel ge
bied zou kunnen verrichten. De gemaakte afspraken
hebben in zoverre al tot resultaten geleid dat thans voor
enige landbouwgebieden voorlopige gegevens uit een
dergelijk onderzoek beschikbaar zijn. De tuinbouw is
in dit afzonderlijke onderzoek niet betrokken
11