LANDBOUW
De toegenomen vraag naar goederen en diensten in het
binnenland vergrootte ook de afzetkansen voor land-
bouwprodukten. Van meer belang voor deze sector was
de gunstige ontwikkeling van vraag en aanbod in het
buitenland. Enkele prijsbeslissingen van de regering
werkten eveneens in goede richting. Tenslotte droegen
ook de weersomstandigheden ertoe bij, dat 1964 voor
de agrarische sector, enkele produkten uitgezonderd,
een goed jaar is geworden.
Zelden is het weer het hele jaar door voor de groei
en de oogst van nagenoeg alle gewassen zo gunstig
geweest als in het verstreken jaar. De opbrengsten
per hectare waren hoog en sloegen soms de records
van het verleden. De kwaliteit van de geoogste pro
dukten was over het algemeen goed. Extra-kosten
voor de verzorging van het gewas of voor de oogst
behoefden wegens het gunstige weer niet te worden
gemaakt, behoudens in het begin van het jaar, toen
de lange winter met name de stookbedrijven in de tuin
bouw tot belangrijke extra-uitgaven noopte.
De regering verhoogde in 1964 de richtprijzen voor
melk, suikerbieten en granen. Deze verhogingen heb
ben het prijsklimaat voor de landbouwers duidelijk ver
beterd. Bovendien waren de afzetmogelijkheden beter
dan in voorgaande jaren; de daling van het aanbod van
diverse produkten op de wereldmarkt werkte nog na, in
het bijzonder voor zuivel en vlees. Ook voor varkens
was de markt beter dan werd verwacht. De binnenland
se melkproduktie was iets lager dan in het voorgaande
jaar. Daarentegen vertoonde de graanproduktie een
aanzienlijke stijging.
Niet in alle takken van landbouw waren de omstandig
heden echter zo gunstig. De afzet van eieren ontmoette
grote moeilijkheden; de export liep sterk terug. In de
tuinbouw hebben de hoge kilogram-opbrengsten veelal
geleid tot vrij lage prijzen. Vooral tomaten, bessen en
appelen, maar ook andere produkten, hebben van die
ontwikkeling te lijden gehad. Het financiële resultaat
voor de hoofdprodukten van de tuinbouw was middel
matig. Meestal waren de moeilijkheden het gevolg van
een ruime produktie in geheel West-Europa.
Voor alle bedrijven geldt, dat de kosten in het ver
slagjaar omhoog gingen als gevolg van de stijging van
lonen en prijzen. De stijging van de lonen versterkte
de tendentie tot mechanisatie van het agrarische bedrijf.
Steeds meer bleek, hoezeer de positie van de Neder
landse landbouw afhankelijk is van de beslissingen,
die in het kader van de EEG worden genomen. Op
bijzonder duidelijke wijze kwam dit in het verslagjaar
tot uiting in de varkenssector. Terwijl tot voor kort de
export naar landen buiten de EEG grotendeels bepa
lend was voor het Nederlandse prijspeil, zijn nu de
EEG-markten van doorslaggevende betekenis gewor
den.
In het verslagjaar kwamen EEG-marktregelingen, die
reeds eerder ingevoerd waren voor granen, dierlijke
veredelingsprodukten en groenten en fruit, ook tot
stand voor zuivelprodukten en rundvlees; deze traden
op 1 november in werking. Sedertdien valt ongeveer
85% van de agrarische produktie van de EEG onder
gemeenschapsregelingen. De grote beslissingen om
trent het niveau van de gemeenschappelijke prijzen en
het tijdstip van invoering daarvan lieten echter nog op
zich wachten.
Evenwel is op 15 december dienaangaande een eerste
en zeer belangrijke beslissing gevallen. De behande
ling van de voorstellen van de Europese Commissie tot
eenmaking van de graanprijzen is uiterst moeilijk ge
weest en heeft lange tijd gevergd. Uiteindelijk is echter
overeenstemming bereikt ten aanzien van het toekom
stige gemeenschappelijke prijspeil voor de verschillen
de granen. Deze prijzen worden per 1 juli 1967 van
kracht. Tezelfdertijd zal ook voor de dierlijke verede
lingsprodukten het stadium van de gemeenschappelijke
markt ingaan. Intussen wordt met kracht gestreefd naar
de voltooiing van de douane-unie in de loop van 1967.
Daarom zijn er redelijke vooruitzichten dat voor alle
belangrijke agrarische produkten 1967 het laatste jaar
van de zogenaamde overgangsperiode zal zijn.
Dit zou betekenen dat het handelsverkeer tussen de
landen van de EEG voor al deze produkten in 1967 ge
heel vrij zou zijn en zulks gedeeltelijk op basis van
10
gemeenschappelijke prijzen en marktregelingen. De
consequentie hiervan zal moeten zijn dat ook op andere
terreinen van het landbouwbeleid een harmonisatie in
de EEG tot stand komt, zodat de afzonderlijke lidstaten
ook daarin niet autonoom blijven. Wij denken hierbij
aan de verlening van subsidies, onder andere binnen
het kader van het structuurbeleid. Zonder een derge
lijke harmonisatie, die gepaard gaat met inperking van
de nationale vrijheid, bestaat het ernstige gevaar, dat
de gemeenschappelijke landbouwmarkt ondermijnd
wordt en oneerlijke concurrentieverhoudingen gescha
pen worden door nationale steunmaatregelen in de af
zonderlijke EEG-landen.