ECONOMISCHE ONTWIKKELING
INKOMENSBELOOP
De reeds jaren durende spanningen op de arbeidsmarkt
kwamen in het laatste deel van 1963 tot ontlading. De
doorwerking daarvan heeft de economische ontwikke
ling in het verslagjaar beheerst.
De loonsverhogingen die de werknemersorganisaties
rond de jaarwisseling wisten te bedingen, leidden van
1963 op 1964 tot een stijging van de betaalde lonen,
die becijferd wordt op 16,5%. Deze stijging ging de
groei van de gemiddelde arbeidsproduktiviteit verre
te boven. Onder die omstandigheden konden prijsstij
gingen niet uitblijven, al trachtte de regering die zo
veel mogelijk tegen te houden. In een aantal gevallen
ging de regering over tot prijsmaatregelen tegen be
paalde bedrijfstakken. Het effect van het prijsbeleid
is moeilijk vast te stellen. Het prijsverhogend effect,
dat had kunnen worden verwacht van de krachtig toe
genomen vraag, is niet geheel tot uiting gekomen in de
prijzen als gevolg van het prijsbeleid. In ondernemers
kringen kan men beluisteren, dat de stijging van de
winsten, voor zover die zich voordeed, vrijwel geheel
te danken was aan toegenomen omzetten en niet aan
vergroting van de winstmarges. Op een dergelijke ont
wikkeling wijst ook de stijging van het werknemers
aandeel in het nationale inkomen tot een ongekend
hoog peil.
BESTEDINGEN
Zoals te voorzien was, deed de loonstijging de vraag
naar verbruiksgoederen krachtig toenemen. Dit was
vooral merkbaar in de sector van de duurzame ver
bruiksgoederen. Hier kwamen naar verhouding weinig
prijsverhogingen voor, zodat de afzet, in hoeveelheden
gemeten, sterk kon oplopen. Menig werknemer zag
aanschaffingen binnen zijn bereik komen, die tot dan
toe zijn begroting te boven waren gegaan. Dat de
besparingen hierdoor in het gedrang kwamen, behoeft
nauwelijks betoog. Een stijging van het werknemers
aandeel betekent een verschuiving in de inkomens
verdeling die een druk legt op de particuliere spaar
quote. Daaronder vallen ook de ondernemingsbespa
ringen, die in het geheel van de particuliere besparin
gen van grote betekenis zijn.
Behalve de consumptieve bestedingen namen ook de
investeringen in 1964 krachtig toe. Zowel de investerin
gen van bedrijven als die van de overheid lagen op een
aanzienlijk hoger peil dan in het voorgaande jaar. Het
is denkbaar, dat de investeringslust van de bedrijven
onder invloed van de geringe winsttoeneming wat zal
bekoelen. In onze landbouwkredietorganisatie ontwa
ren wij tekenen die erop wijzen dat de animo daartoe al
aan het minderen is. Voor het jaar 1964 als geheel was
de invloed daarvan nog minimaal. Tenslotte verdient de
woningbouw vermelding als belangrijke component van
de nationale investeringen. In deze sector toonde de
produktie, na een jarenlang constant gebleven niveau,
een sterke opleving.
De grote vraag naar goederen en diensten had tot ge
volg, dat de invoer sterker toenam dan de uitvoer, hoe
zeer ook het stijgingspercentage van de uitvoer, on
danks de gestegen kosten, alleszins verheugend was
als teken van een onaangetaste concurrentiepositie van
het Nederlandse bedrijfsleven op de internationale
markt. Deze ontwikkeling van de buitenlandse handel
leidde tot een tekort op de lopende rekening van de
betalingsbalans, waarin tevens het te kort schieten van
de binnenlandse besparingen ten opzichte van de in
vesteringen tot uitdrukking komt.
Het is duidelijk, dat als gevolg van de krachtige vraag
in binnenland en buitenland de spanningen op de ar
beidsmarkt aanhielden. Het aantal werkzoekenden was
gemiddeld 30 000, tegenover een aantal van gemiddeld
130 000 onbezette plaatsen in bedrijven.
FINANCIEN
Het tekort op de lopende rekening van de betalings
balans werd ten dele gefinancierd door import van par
ticulier kapitaal. Voor het resterende deel moest het
gedekt worden ten laste van de deviezenvoorraad. In
feite gebeurde dit hoofdzakelijk door een vermindering
van de netto-deviezenvoorraad van de particuliere ban
ken. Door de desbetreffende betalingen aan het buiten
land verminderde tevens de binnenlandse liquiditeiten
massa. Daartegenover werden nieuwe liquiditeiten ge
creëerd, voornamelijk ten behoeve van de particuliere
8
sector. De onttrekking van liquiditeiten als gevolg van
het betalingstekort in het internationale verkeer werd
hierdoor meer dan gecompenseerd, zodat de liquiditei
tenmassa per saldo een uitbreiding onderging.
Het tempo van de uitbreiding van de liquiditeitenmassa
was evenwel niet hoog genoeg om de snelle stijging
van het nominale nationale inkomen bij te houden. De
relatieve liquiditeitspositie van de nationale economie
werd dan ook krapper, al ging de verkrapping niet zo
ver als een jaar geleden verwacht werd. De krapte leid
de in de eerste helft van het jaar tot een stijgende
rentevoet op de kapitaalmarkt. Het door het Centraal
Bureau voor de Statistiek berekende gemiddelde ren
dement van negen staatsleningen liep op van 4,72% in
december 1963 tot 5,28% in juli 1964.
Naar de ontwikkeling van de betalingsbalans te oorde
len kwamen de binnenlandse bestedingen in de tweede
helft van het jaar in wat rustiger banen. Ook begonnen
buitenlandse beleggers bij het gestegen rendements
niveau belangstelling te tonen voor Nederlandse obli
gaties. In samenhang daarmee toonde de obligatie-
markt in de tweede helft van het jaar een meer wisse
lend beeld. In december was het rendement van de
bedoelde staatsleningen op 5,24% gekomen.
De Nederlandsche Bank ging voort met haar beleid tot
beperking van het bankkrediet, teneinde de overbeste-
ding zoveel mogelijk binnen de perken te houden door
de financiering ervan te bemoeilijken. De gedragslijn,
waarover de Nederlandsche Bank in 1963 met het parti
culiere bankwezen overeenstemming had bereikt, bleef
gedurende het hele jaar van kracht. Voor het verslag
jaar hield de gedragslijn in, dat de omvang van de kort
lopende kredieten met niet meer dan 10% van het
basisgemiddelde mocht stijgen. De regeling werd al
dus geconcretiseerd, dat de omvang van het korte kre
diet ultimo januari 1964 (dat wil zeggen in de drie
maandsperiode eindigende met januari 1964) ten hoog
ste 9,5% boven het gemiddelde van de eerste helft van
1963 mocht liggen, waarna dit percentage elke maand
werd verhoogd - behoudens aanpassingen rond het
midden van het jaar - tot het ultimo december 1964
het peil van 18% bereikt had. Ter vermijding van com
plicaties voortkomende uit seizoenschommelingen
bleef evenals in het voorgaande jaar een alternatieve
norm gelden, volgens welke de toegelaten kredietuit
breiding betrokken werd op de overeenkomstige pe
riode in 1962. Gedurende de eerste acht maanden van
het jaar gold bovendien een derde keuzemogelijk
heid, die betrekking had op de overeenkomstige pe
riode van 1963. In de resterende vier maanden kwam
dit alternatief te vervallen, aangezien bij handhaving
ervan de toegelaten stijging zou zijn gerelateerd aan
de kredietverlening in een periode waarin de beper
kingsregeling reeds van kracht was.
Indien het bankwezen in zijn geheel de hoogste van de
telkens geldende kredietgrenzen overschreden bleek te
hebben, werden de banken, die de overschrijding ver
oorzaakt hadden, uitgenodigd een renteloos deposito
bij de Nederlandsche Bank te storten tot maximaal
100% van de overschrijding. Gedurende het grootste
deel van het jaar heeft het bankwezen als geheel inder
daad het kortlopende krediet sterker uitgebreid dan
volgens deze regeling was toegelaten.
De Nederlandsche Bank steunde bij haar beleid in het
verslagjaar vrijwel geheel op de beschreven restrictie
regeling. De verhogingen van het wisseldisconto van
3%% tot 4% in januari en verder tot 41/2% in juni kun
nen beschouwd worden als pogingen om de regeling
kracht bij te zetten Het percentage van de kasreserve-
regeling werd het hele jaar op nul gehandhaafd.
De vermelde overschrijding van de kredietgrenzen door
het Nederlandse bankwezen kon moeilijk uitblijven,
gezien de zeer sterke behoefte van het bedrijfsleven
aan financieringsmiddelen. De vraag naar krediet bleef
niet beperkt tot de onder de restrictieregeling vallende
korte kredieten, maar strekte zich ook uit tot de lenin
gen op middellange en lange termijn. Eensdeels kwam
die vraag uit het bedrijfsleven, dat middelen zocht voor
de financiering van zijn omvangrijke investeringen, an
derdeels hield zij verband met de grote bedrijvigheid in
de woningbouw, die met name de vraag naar hypothe
caire leningen deed toenemen. Tegenover deze grote
vraag naar financieringsmiddelen stond een naar ver
houding gering aanbod, samenhangende met de ge
daalde spaarquote. Deze onevenwichtige ontwikkeling
drukte ook voor onze organisatie haar stempel op het
jaar 1964.
9