SPAARAANWAS BIJ DE VERSCHILLENDE SPAARINSTELLINGEN TABEL 5 in miljoenen guldens in procenten van het spaartegoed per 1 januari 1961 1962 1963 1964 1961 1962 1963 1964 traditionele spaarinstellingen rijkspostspaarbank 250 335 337 313 9,4 11,6 10,4 8,8 algemene spaarbanken 379 417 466 477 13,3 13,0 12,8 11,6 boerenleenbanken: utrecht 363 378 503 465 13,7 12,5 15,1 12,1 eindhoven 248 275 359 342 16,0 15,3 17,3 14,1 totaal 1240 1405 1665 1597 12,8 12,8 13,6 11.5 handelsbanken 315 203 257 368 35,0 16,7 18,1 22,0 algemeen totaal 1555 1608 1922 1965 14,7 13,3 14,0 12,6 toeneming van de tegoeden, inclusief rente exclusief de niet aangesloten gelieerde spaarbanken heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Verreweg de meesten hebben het tegoed laten staan en gaan door met sparen om aldus nog gedurende enige jaren van de premie te profiteren. Hierdoor en door het toe treden van nieuwe deelnemers is het totale tegoed vrij sterk blijven toenemen. Onder de gepremieerde rekeningen vallen voorts de rekeningen in het kader van de ambtenaren-spaarrege ling en een groot aantal bedrijfsspaarrekeningen. Ook op deze rekeningen zijn bevredigende spaaroverschot ten geboekt, relatief zelfs meer dan op jeugdspaar- rekeningen. SPAARTEGOEDEN De spaartegoeden bij de gezamenlijke plaatselijke ban ken stegen in 1964 met 258 miljoen. Aan het einde van het jaar werd op deze tegoeden 84 miljoen rente bijgeschreven, zodat de totale aanwas 342 miljoen bedroeg. Dit was iets minder dan de aanwas van 359 miljoen, die de boerenleenbanken in het voorgaande jaar boekten. Wij hadden echter een sterke terug gang verwacht, gezien de ontwikkeling in het begin van het jaar. In het licht van de onrust op de kapitaalmarkt en van de prijsstijgingen die in het afgelopen jaar op traden, achten wij dit spaarresultaat bevredigend. Aan het einde van het jaar bedroeg het gezamenlijke spaar tegoed van de aangesloten banken, na bijschrijving van rente, 2774 miljoen. Ook in vergelijking met de andere traditionele spaar- instellingen slaan onze banken een goed figuur. In percenten van het begintegoed uitgedrukt, beliep de aanwas van hun spaargelden 14,1% inclusief rente. Daarnaast stegen de spaartegoeden van de bij de Centrale Raiffeisen-Bank aangesloten banken met 12,1%, die van de algemene spaarbanken met 11,6% en die van de Rijkspostspaarbank met 8,8%. Door deze relatief gunstige groei is het aandeel van onze banken in de gezamenlijke tegoeden van de genoemde instel lingen toegenomen van 17,5% aan het begin tot 17,9% aan het einde van het jaar. Een vergelijking met de handelsbanken valt op het eer ste oog minder gunstig uit. Bij deze instellingen beliep de toeneming van de spaartegoeden 22%. Vooral in de eerste zeven maanden van het jaar boekten zij grote spaaroverschotten. In de laatste vijf maanden gaven hun tegoeden daarentegen een absolute daling te zien, een verschijnsel dat zich bij de traditionele spaarinstel- lingen zelden voordoet en in het verslagjaar geheel is uitgebleven. 18 Een dergelijke vergelijking met de handelsbanken is echter niet geheel zuiver, want de bij deze instellingen ingelegde spaargelden zijn voor het merendeel niet direct opvraagbaar. De hoge rente die erop vergoed wordt is daarmee in overeenstemming. De spaartegoe den bij de handelsbanken zijn daarom beter vergelijk baar met de beperkt opvraagbare spaartegoeden in onze organisatie, waarvan het systeem hiervoor werd geschetst. Op deze rekeningen noteerden de plaatse lijke banken in 1964 een toeneming van 27% inclusief rente, een stijgingspercentage dat boven dat van de handelsbanken ligt. Een aanzienlijk deel van de nieuwe spaargelden werd ingelegd bij de in steden gevestigde boerenleenbanken. De stijgingspercentages van de spaartegoeden in ste den en dorpen ontliepen elkaar weinig, in tegenstelling tot voorgaande jaren, toen de spaartegoeden in de ste den procentueel sneller stegen dan elders. Onze onderzoekingen naar de herkomst van de spaar- toevertrouwde middelen 2800 bij de plaatselijke banken 2400 2000 I 1600 in miljoenen guldens 1200 800 400 tegoeden in lopende rekening I spaartegoeden 0 gelden maken een vrij betrouwbare raming mogelijk van de verdeling van het ultimo 1964 toevertrouwde spaartegoed. Geheel exact is deze verdeling echter niet, doordat de gegevens eerst met vertraging beschik baar komen. Volgens de nu bekende cijfers was op genoemd tijdstip 37% van de spaartegoeden afkomstig van agrariërs, waaronder begrepen zijn bedrijfshoof- den en hun al dan niet meewerkende gezinsleden, als mede rustende agrariërs. De gemengde bedrijven ne men hierbij de grootste plaats in. Het aandeel van per sonen met niet-agrarische beroepen beliep 53% van het totale tegoed. De resterende 10% was ingelegd door personen zonder beroep en door verenigingen maatschappelijke instellingen en dergelijke. ANDERE TEGOEDEN De tegoeden in rekening-courant stegen in het verslag jaar met 39 miljoen, te vergelijken met 54 miljoen in het voorgaande jaar, telkens met inbegrip van bij geschreven rente. De toeneming in 1963 was uitzonder- 1961 1962 1963 1964 19

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1964 | | pagina 12