landbouwkredietorganisatie gepaard gingen met een belangrijke verster
king van haar financiële basis. De toevertrouwde gelden en de krediet
verlening zijn krachtig toegenomen en de bedrijfsresultaten zowel van de
plaatselijke banken als van de Centrale Bank tonen een verdergaande
verbetering. Dit laatste is temeer verheugend, omdat de plaatselijke
banken en de Centrale Bank, evenals het overige bedrijfsleven, in hun
bedrijfsvoering rekening moeten houden met een aanzienlijke toeneming
van de kosten.
De grondslag van het middelenreservoir van onze landbouwkredietorgani
satie blijft voor en na gelegen in de spaarbankfunctie van de aangesloten
boerenleenbanken. Tegen het einde van het verslagjaar, echter nog voor
de rentebijschrijving plaats vond, overschreed het bedrag van de toever
trouwde spaargelden het bedrag van twee miljard gulden. Om het eerste
miljard te bereiken hadden onze banken 59 jaar nodig; het tweede miljard
bereikten zij in 5 jaar.
Velen zal het wellicht paradoxaal voorkomen, dat in het verslagjaar on
danks de teleurstellende bedrijfsresultaten van een aantal landbouwbe
drijven de aan onze boerenleenbanken toevertrouwde spaargelden zo
belangrijk konden toenemen. Deze toeneming was groter dan in enig na
oorlogs jaar. Hierbij mogen twee zaken niet uit het oog worden verloren.
Vooreerst, dat onze landbouw zeer gevarieerd is. De slechte bedrijfs
resultaten kwamen in hoofdzaak voor in de veehouderij en bij de gemeng
de bedrijven.
Voorts is in dit verband van belang het aandeel van de niet-agrarische
sector in de spaartegoeden van onze boerenleenbanken. Dit nam in de
periode 1951—1962 niet onbelangrijk toe. Bij verdeling van de boeren
leenbanken naar de urbanisatie-graad van het gebied waarin zij werkzaam
zijn, blijkt, dat het aandeel in het totale spaartegoed van de op het over
wegend agrarische platteland gevestigde banken in de beschouwde perio
de is teruggelopen van 68 tot 56%. Daarentegen is het aandeel in het
totale spaartegoed van de banken gevestigd op het verstedelijkte platte
land gestegen van 22 tot 26% en van de in steden gevestigde banken van
10 tot 18%. Het verschil in groeikracht van de naar urbanisatie-graad
onderscheiden boerenleenbanken blijkt ook, indien men uitgaat van de
gemiddelde netto inleg over de jaren 1951—1962. Voor de gezamenlijke
aangesloten boerenleenbanken bedroeg deze 9,8% van de stand aan het
begin van het jaar. Voor de boerenleenbanken op het agrarische platteland
was deze gemiddelde netto inleg 8,5%, voor de boerenleenbanken op het
verstedelijkte platteland 10,7% en voor de in steden gevestigde boeren
leenbanken 14,5%. De cijfers betreffende de ontwikkeling van de totale
spaarsaldi bij de boerenleenbanken kunnen dan ook niet worden be
schouwd als een graadmeter van de inkomensvorming in land- en tuin
bouw.
BOERENLEENBANKEN het jaar 1962 in cijfers
De spaartegoeden bij onze boerenleenbanken namen in het verslagjaar
toe met 216 (197) miljoen zonder rentebijschrijving. In procenten van
de beginstand uitgedrukt was de toeneming, die 12,0(12,7)% bedroeg,
hoger dan bij de andere groepen van traditionele spaarinstellingen. Na
bijschrijving van rente beliepen de aan onze boerenleenbanken toever
trouwde spaargelden een bedrag van 2.072 miljoen te vergelijken met
1.798 miljoen het jaar tevoren.
De creditsaldi in lopende rekening stegen met 11,3 (14) tot 221 (197)
miljoen. Hierbij is de rente inbegrepen. In totaal namen de aan onze boe
renleenbanken toevertrouwde gelden, zowel omvattende de spaargelden
als de tegoeden in lopende rekening, met inbegrip van rente toe met
15(16) en wel van 2.011 miljoen tot 2.308 miljoen
De bij de boerenleenbanken uitstaande kredieten en voorschotten stegen
gedurende het verslagjaar procentueel sterker dan de toevertrouwde mid
delen namelijk met 18(20)%. De toeneming beliep 172 (158) miljoen,
waardoor het totaal uitstaande bedrag het niveau bereikte van ƒ1.114 (942)
miljoen. De door onze boerenleenbanken nieuw verstrekte voorschotten
beliepen in het verslagjaar een bedrag van 279 (240) miljoen.
In het kader van deze ontwikkeling kunnen wij opnieuw melding maken
van een versterking van de financiële positie van de boerenleenbanken.
Onder aftrek van geschatte winstuitdelingen zal de toevoeging aan de
reserves van de boerenleenbanken 4,2 miljoen belopen Hierbij is de
afschrijving op bedrijfsgebouwen en inventaris, die in 1962 4,5 miljoen
bedroeg, buiten beschouwing gebleven. Aan het einde van het verslagjaar
beliepen de open reserves van de bij ons aangesloten boerenleenbanken
na toepassing van de winstverdeling 43 miljoen.
CENTRALE BANK
De tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank namen toe
met 132 (118 Jmiljoen tot 1.142 (1.010) miljoen, met inbegrip van bij
geschreven rente. In totaal stegen de creditsaldi bij de Centrale Bank
van 1.073 tot 1.203 miljoen.
De bedrijfsresultaten van de Centrale Bank over 1962 waren alleszins
gunstig, tengevolge van de geleidelijke verbeteringen van het rendement
van de beleggingen enerzijds en de aanwas van de tegoeden anderzijds.
De rentewinst steeg van 10 miljoen in 1961 tot 12,5 miljoen in 1962. De
bedrijfskosten vertoonden eveneens een belangrijke stijging en wel met
1 miljoen tot een bedrag van 4,9 miljoen. De bedrijfswinst van de Cen
trale Bank over het boekjaar 1962 beliep een bedrag van ƒ8,4 (6,9) miljoen,
na afschrijving van 234.000 doch vóór reservering voor belastingen. Na
toepassing van de winstverdeling overeenkomstig het hierna gedane voor
stel bedragen de open reserves van de Centrale Bank ruim 29 miljoen.
bijzondere onderwerpen DE PRIJZEN VAN LANDBOUWGRONDEN
Nu de prijsbeheersing ingevolge de Wet Vervreemding Landbouwgron
den tot het verleden behoort, vraagt de taxatie van land en bedrijfsgebou
wen bijzondere aandacht. De feitelijke koopprijzen, die voor los land wor
den betaald, kunnen, naar onze mening, niet steeds dienen als basis voor
de waardering van een bepaald bedrijf. Toevallige elementen, zoals de be
stemming voor bedrijfsvergroting of speculatieve overwegingen, spelen 13