De positie van een aantal bedrijven, speciaal van gemengde bedrijven, werd in het midden van het jaar zeer moeilijk tengevolge van een samenloop van omstandigheden, waaronder de hoge voederprijzen, de lagere prijzen van varkens en slachtpluimvee, de abnormaal lage eierprijzen en de voortdurende daling van de prijzen van slachtvee. Van de zijde van het bedrijfsleven werden pogingen in het werk gesteld om overheidshulp te verkrijgen in de vorm van een uitkering ineens aan de gemengde bedrijven en van kredietfaciliteiten. De overheid verklaarde zich tegen toeslagen, onder meer omdat deze niet zouden stro ken met het E.E.G.-Verdrag. Zij kwam met het voor stel om aan gemengde bedrijven, waarvan de exploi tanten in de voorafgaande jaren een laag inkomen hadden, een renteloos voorschot van 1.000 te ver lenen. De daarvoor nodige gelden zouden geput moeten worden uit een op te richten Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw, dat zou wor den uitgerust met een vermogen van 50 miljoen. Bovendien zou de garantie-capaciteit van het Borg stellingsfonds met f 10 miljoen worden verruimd. Hoewel het bedrijfsleven erkentelijk was voor deze hulp, was het toch teleurgesteld over de omvang en de gekozen vorm. In deze maanden waren er in de landbouwwereld duidelijke tekenen van onrust, on tevredenheid en bezorgdheid. De overheidsvoorstel- len werden, na enige wijzigingen op onderdelen, door de Staten-Generaal aanvaard. Ruim 30.000 boeren dienden een aanvraag voor een voorschot in. Omtrent de opzet en werkingssfeer van het Ontwik- kelings- en Saneringsfonds vond overleg plaats tus sen het ministerie en het bedrijfsleven, dat op het einde van het verslagjaar nog niet was afgesloten. Inmiddels heeft de verlening van de voorschotten met inschakeling van de boerenleenbanken een vlot verloop gehad. Bijzonder veel aandacht werd geschonken aan de toekomstige vooruitzichten van de Nederlandse landbouw en aan maatregelen, die nodig zouden zijn om de concurrentiepositie van de landbouw te ver sterken. Dat er in de landbouw reeds veel aan het veranderen is kwam onder andere duidelijk tot uiting in de voortgaande daling van het aantal agrarische beroepspersonen; bij de laatste beroepstelling (1960) waren er reeds 146.000 mannelijke agrarische beroepspersonen minder dan in 1947. Het voorstel van de regering tot opheffing van de prijsbeheersing op landbouwgronden per 31 decem ber 1962, werd na langdurige discussies uiteindelijk door de Staten-Generaal aanvaard. Deze opheffing werd gemotiveerd door de vermindering van de ge- neratiedruk, die zo lang prijsopdrijvend had gewerkt. Handhaving van de prijsbeheersing zou in verband daarmede onnodig de noodzakelijke aanpassing van de landbouw aan veranderde omstandigheden heb ben belemmerd. GARANTIEREGELINGEN Het overleg over de regelingen inzake garanties en prijzen vond ditmaal niet meer plaats aan de hand van kostprijsberekeningen. Het Landbouwschap ba seerde zijn prijsvoorstellen voor 1962/'63, zowel voor melk als voor akkerbouwprodukten, op drie elementen: de autonome kostenstijgingen, de ach terstand in de beloning van de landarbeid bere kend op 16% en de noodzaak van omschakeling en aanpassing. Over de hoogte van de prijzen kwamen regering en Landbouwschap niet tot overeenstemming. In plaats van een garantieprijs voor melk, voor 1961 /'62 vast gesteld op 28,1 cent voor maximaal 5,1 miljard kilo gram, kwam een richtprijs van 27 cent voor alle melk. Het bedrijfsleven ging wel akkoord met de vervanging van de garantieprijs door een richtprijs dit vooral met het oog op de E.E.G. maar was van oordeel dat deze op 28 cent had moeten wor den vastgesteld. De tarweprijs werd met f 2 per 100 kilogram en de suikerbietenprijs met 2 per ton verhoogd, doch in de voedergraanprijzen en in de toeslag voor voeder- granen op lichte gronden werd geen wijziging ge bracht. Het Landbouwschap had prijsverhogingen gevraagd met 2,50 voor tarwe, 2 voor voeder- granen en 4 voor suikerbieten. De weigering om de voedergraanprijzen te verhogen werd gegrond op de belangen van de veredelingssector: de var kens- en pluimveehouderij zouden bij hogere voe dergraanprijzen in een ongunstiger positie komen te verkeren. AGRARISCHE EXPORT De waarde van de agrarische export van Nederland se herkomst was in het verslagjaar groter dan in het voorafgaande jaar. Opnieuw daalde de exportwaarde in de veehouderij uitvoer van agrarische produkten (in miljoenen guldens) tabel 3 1961 1962 akkerbouwprodukten 671 735 veehouderijprodukten 2.107 2.081 tuinbouwprodukten 1.014 1.182 totaal 3.792 3.998 sector, in tegenstelling met die in de akkerbouwsec tor. Maar de waarde van de uitgevoerde tuinbouw- produkten nam aanmerkelijk toe. Het aandeel van de agrarische export in de totale exportwaarde bleef ten opzichte van 1961 onveranderd op 24%. afzonderlijke sectoren In de akkerbouwsector waren, in tegenstelling tot de aanvankelijke verwachtingen, de opbrengsten per hectare aan de zeer hoge kant, met name bij granen en peulvruchten. Daarentegen was de suikerbieten- oogst betrekkelijk klein, hetgeen tot gevolg had dat de suikerproduktie kleiner was dan het binnenlandse verbruik en er geen korting op de suikerbietenprijs behoefde te worden toegepast. In verband met de in werkingtreding van de E.E.G.-verordening werd een ander markt- en prijsbeleid voor tarwe ingevoerd. Dit stelsel omvat een richtprijs, invoerheffingen en een interventieprijs. Het bleek op bevredigende wijze te werken. Ook in de voedergraansector ontstonden bij de invoering van de E.E.G.-regelingen geen ern stige problemen. De betrekkelijk lage voedergraan prijzen in het begin van het seizoen werden vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van grote voor raden en de ruime oogst. Op de aardappelmarkt heerste in het voorjaar schaarste. Engeland kwam namelijk als koper aan de markt, anderzijds werd door het koude weer de oogst van vroege aardappelen in geheel West-Euro pa aanzienlijk vertraagd. De snel en sterk stijgende prijzen waren voor de regering aanleiding tot beper king van de export en vaststelling van maximumprij zen. De afzet van aardappelen van de oogst-1962 verliep vrij vlot. De marktsituatie voor vlas verbeter de. De prijzen van peulvruchten waren aanmerkelijk hoger dan in de voorafgaande jaren. De melkproduktie nam opnieuw toe, ondanks de minder gunstige weersomstandigheden en wel tot rond 7% miljoen ton; de hoeveelheid afgeleverde melk steeg met 5%. De produktie van condens en kaas werd uitgebreid. Daar de afzet van kaas op toenemende moeilijkheden stuitte, werd op het einde van het verslagjaar overwogen of afremming van de kaasproduktie mogelijk zou zijn. Aanzienlijke hoe veelheden boteren kaas werden bij het Voedselvoor zieningsin- en verkoopbureau (V.I.B.) ingeleverd; de afzet hiervan baarde ernstige zorgen. De gemiddelde opbrengstprijs voor de melkveehouders over 1961/ '62 lag op 25,85 cent per kilogram melk van 3,7% vet. De waarde van de geëxporteerde zuivelprodukten bedroeg 810 miljoen tegen 814 miljoen in 1961. De prijsontwikkeling van slachtvee was, met name in het tweede halfjaar, bijzonder onbevredigend. Evenals in vele andere Westeuropese landen was er, tengevolge van de uitbreiding van de veestapel en de slechte voederpositie, een grote aanvoer: de rundveeprijzen daalden scherp en bleven maanden lang laag. Ondanks maatregelen van het Produkt- schap voor Vee en Vlees, bleek het tot het einde van het verslagjaar niet mogelijk de markt op een redelijk prijsniveau te stabiliseren. De markt voor mestkalveren vertoonde zeer grote schommelingen in verband met de sterk wisselende exportmogelijk heden. Nadat de varkensprijzen maandenlang op een laag peil hadden gelegen, veranderde de situatie ten gun ste van de varkenshouders sedert augustus. Het ver minderde aanbod, mede een gevolg van het mond en klauwzeer, en behoorlijke exportmogelijkheden in het kader van E.E.G.-regelingen waren de voor naamste oorzaken van deze kentering. De totale ex portwaarde van vee en vlees was met f 700 miljoen ongeveer f 25 miljoen hoger dan in 1961 De markt voor slachtpluimvee stond in het verslag jaar onder invloed van de grote exporten uit de Ver enigde Staten en de invoering van het E.E.G.-stelsel. De prijzen waren niet uitgesproken bevredigend maar staken toch gunstig af tegen de eierprijzen, die in het grootste deel van het jaar abnormaal laag wa ren. De ruime produktie in West-Europa gedurende de eerste acht a negen maanden, de invoering van een minimum-importprijs door Duitsland per eind mei, het onbevredigend hanteren van de sluisprijs tegenover derde landen door Duitsland en de zeer hoge Franse invoerheffingen waren wel de voor naamste oorzaken van de slechte eiermarkt. De po sitie van vele pluimveehouders werd bijzonder moei-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1962 | | pagina 21