flink toegenomen na de inzinking van het spaarsaldo in 1961. De bondsspaarbanken hebben hun krach tige groei, die in 1959 begon, voortgezet. De gezamenlijke boerenleenbanken bleven een gro ter bedrag tot zich trekken dan elk van de andere groepen. De banken aangesloten bij de Coöpera tieve Centrale Raiffeisen-Bank boekten een iets hoger spaaroverschot dan het jaar tevoren. De bij onze instelling aangesloten banken slaagden erin hun spaartegoeden aanzienlijk meer op te voeren dan in 1961. Bij hen was de procentuele stijging van de spaartegoeden, exclusief rente, evenals in de voorgaande jaren hoger dan bij de overige traditio nele spaarinstellingen. Het aandeel van onze boerenleenbanken in de geza menlijke spaartegoeden, die zijn toevertrouwd aan de traditionele spaarinstellingen, is opnieuw geste gen en wel van 16,4% per 31 december 1961 tot 16,8% ultimo 1962. Nadere gegevens over de spaar- beweging bij de verschillende spaarinstellingen in de laatste jaren zijn opgenomen in de tabellen 22 t/m 26 (pag. 94 t/m 96). Het stijgingspercentage van de spaartegoeden bij handelsbanken, dat sedert 1957 zeer hoog was ge weest, is in het verslagjaar gedaald tot 13%. Het is daarmede in eenzelfde orde van grootte geko men als het stijgingspercentage bij de traditionele spaarinstellingen. In het aandeel van de handelsban ken in de gezamenlijke spaartegoeden is dan ook weinig wijziging gekomen. Het heeft er alle schijn van, dat dit aandeel gestabiliseerd zal raken op een niveau van rond 10%. De handelsbanken hebben daarmede een min of meer vaste plaats veroverd onder de instellingen, die zich bezig houden met het aantrekken van spaargelden. De discussie over het karakter van de aan de han delsbanken toevertrouwde spaargelden duurt voort. In dit verband merken wij op, dat in de thans opge schorte kredietbeperkingsregeling geen enkel dis criminerend onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de aan de handelsbanken toevertrouwde spaar gelden. Voor de handelsbanken en landbouwkrediet- banken geldt gelijkelijk, dat de gedragslijn inzake kredietbeperking niet van toepassing is op de zo genaamde lange kredietverlening, waaronder zijn begrepen leningen met een gemiddelde looptijd van tenminste twee jaar. Voor zoveel betreft de plicht om bij de Nederlandsche Bank een kasreserve aan te houden geldt eveneens voor beide groepen in stellingen, dat tegenover de spaargelden geen kas reserve behoeft te worden aangehouden. land- en tuinbouw ALGEMEEN Voor de Nederlandse land- en tuinbouw was 1962 in menig opzicht een uiterst bewogen jaar. Dit hing vooral samen met het op gang komen van het ge meenschappelijk landbouwbeleid in de E.E.G., met de introductie van een andere basis voor het garan- tiebeleid, met een aanmerkelijke verslechtering van de rentabiliteit van bepaalde groepen bedrijven en de daarmede verband houdende bezorgdheid ten aanzien van de toekomst. De overgang naar een gemeenschappelijk land bouwbeleid bracht met zich mee een inperking van de nationale zelfstandigheid op het terrein van het markt- en prijsbeleid en vergde ook wijzigingen in de basis en de methoden van het prijsbeleid. inleggerstegoed op spaarrekeningen per 31 december (inclusief rente) tabel 2 bij handelsbanken en traditionele spaarinstellingen handelsbanken traditionele spaarinstellingen totaal w.o. boerenleenbanken eindhoven min. gld. mnl. gld. 0/ /o min. gld. min. gld. 1959 488 5,4 8.607 94,6 9.095 100 1.358 14,9 1960 900 8,5 9.702 91,5 10.602 100 1.550 14,6 1961 1.215 10,0 10.935 90,0 12.150 100 1.798 14,8 1962 1.418 10,3 12.328 89,7 13.746 100 2.072 15,1 verdeling van aantal spaarboekjes, inleggerstegoed en spaaroverschot in 1962 boerenleenbanken eindhoven boerenleenbanken utrecht bondsspaarbanken rijkspostspaarbank aantal spaarboekjes per 31 december 4 inleggerstegoed per 31 december (inclusief rente) spaaroverschot (exclusief rente) de cijfers In de cirkelsegmenten geven het procentuele aandeel van de desbetreffende instellingen aan

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1962 | | pagina 20