economische ontwikkeling in nederland algemene conjunctuur Voor 1962 was een hervatting van de in 1961 onder broken expansie te verwachten, daar de invloed van de werktijdverkorting als uitgewerkt mocht worden beschouwd. In feite was de toeneming van de activi teit echter vrij gering. Het indexcijfer van de indus triële produktie steeg met slechts 3%; van 1959 op 1960, dus vóór de arbeidstijdverkorting, bedroeg de stijging 13%. Het blijkt duidelijk, dat de beperkte beschikbaarheid van produktieve krachten een ver dere snelle expansie van de Nederlandse volkshuis houding heeft verhinderd. De ter beschikking staande arbeidskrachten werden gedurende het afgelopen jaar tot de uiterste grens van het mogelijke in het produktieproces ingescha keld. Het werkloosheidscijfer verschilde met 29.000 per saldo weinig van het cijfer voor 1961dat 33.000 beliep. Tegen het einde van het jaar begon zich ech ter een lichte ontspanning op de arbeidsmarkt af te tekenen. Het overschot op de lopende rekening van de beta lingsbalans bleef dit jaar onder de daaraan wel gestelde norm van 11/2% van het bruto nationaal in komen (ongeveer 700 miljoen). Het beliep in 1962 f 500 miljoen tegenover 530 miljoen in 1961. Het is duidelijk, dat na de overschrijdingen van de be doelde norm in de afgelopen jaren ook nog wel eens perioden zullen voorkomen, waarin het structurele streefcijfer niet zal worden gehaald. Zo duiden alle gegevens per saldo op een in het algemeen vrij evenwichtig en rustig verloop van het economisch proces op een misschien iets te hoog niveau van activiteit. De goud- en deviezenvoorraad van het gezamenlijke bankwezen, die ultimo 1961 6.060 miljoen beliep, veranderde in totaal betrekkelijk weinig; aan het einde van het verslagjaar werd een bedrag van f 6.160 miljoen bereikt. De lopende rekening van de betalingsbalans gaf een geringer overschot te zien dan in het jaar tevoren, doch daartegenover was ook de netto export van kapitaal minder, zowel in de particuliere sfeer als in de overheidssfeer. Zo was b.v. de emissie-activiteit van buitenlandse obli gaties in guldens, uiteraard mede onder invloed van het toelatingsbeleid, aanmerkelijk geringer dan in 1961. PRIJZEN EN LONEN Het prijspeil heeft in de achter ons liggende periode een lichte stijging doorgemaakt, die volgens het Centraal Planbureau verband houdt met de vrij sterk gestegen arbeidskosten, de huurverhoging, de E.E.G.-maatregelen ten aanzien van landbouwpro- dukten en da incidenteel zeer hoge prijzen van eni ge voedingsmiddelen in het voorjaar. Gezien al deze verhogende krachten is de stijging, ruim 2% van de gemiddelde prijsindex van het levensonderhoud, nog beperkt te noemen. In ons vorige verslag stelden wij, dat wij ons niet aan de indruk konden onttrekken, dat de lonen de neiging hebben sterker te stijgen dan met de toe neming van de arbeidsproduktiviteit overeenkomt. Deze indruk werd in 1962 nog versterkt: volgens het Centraal Planbureau stegen de industriële ar beidskosten, uitgedrukt in dollars, met 9% in 1961 en met ruim 7% in 1962. De eerstgenoemde stijging is uiteraard mede door de revaluatie van 1961 be ïnvloed, doch de tweede komt ten volle voor reke ning van de discrepantie tussen de stijging van de lonen en de arbeidsproduktiviteit. Voor de landen, die als concurrenten van Nederland kunnen worden beschouwd, stegen de industriële arbeidskosten in 1961 met 4% en in 1962 met eenzelfde percentage. Bij het beoordelen van deze cijfers dient bedacht te worden, dat zij geen uitsluitsel geven omtrent de hoogte van het loon in Nederland en het concur rerende buitenland ten tijde van de basisperiode. De loonpolitiek kwam in 1962 in een nieuwe fase omdat de regering besloot, overeenkomstig een ad vies van de S.E.R., het produktiviteitscriterium per bedrijfstak voor de loonvaststelling te laten vallen en daarvoor geen ander criterium in de plaats te stellen. Wel zal uiteraard de stijging van de gemid delde loonshoogte voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven in overeenstemming moeten zijn met de ontwikkeling van de gemiddelde produktiviteit. De visie dat bij de loonvaststelling per bedrijfstak niet meer alleen op het produktiviteitsverloop wordt gelet is ongetwijfeld meer in overeenstemming met theoretisch-economische gezichtspunten dan de praktijk die tevoren gold. Het zal echter moeilijk blijven en een grote krachtsinspanning van de werk nemers- en werkgeversorganisaties vragen om in zake de stijging van het gemiddelde loon matiging te betrachten; een matiging, die uiteraard des te meer nodig is, naarmate de oorspronkelijke voor sprong van Nederland ten aanzien van het kosten- peil vermindert. financiële ontwikkeling De stijging van de binnenlandse geldhoeveelheid bedroeg in 1962 f 920 miljoen. Gezien de slechts geringe mutatie in de goud- en deviezenvoorraad van het bankwezen zijn het in hoofdzaak de binnen landse sectoren van onze volkshuishouding geweest, die tot deze toeneming van de geldhoeveelheid heb ben bijgedragen. In het begin van het jaar was het vooral de kredietverlening van het bankwezen aan de particuliere sector, die tot een belangrijke geld- schepping aanleiding gaf. Later speelde de geld- schepping van centrale en lagere overheid de voor naamste rol. Door middel van het goedkeuringsbeleid voor bui tenlandse emissies en door haar eigen leningspoli- tiek heeft de overheid het vrij goed in de hand om spanningen op de kapitaalmarkt te vermijden. Het beroep van de Staat op de kapitaalmarkt was be trekkelijk gering, evenals het toegelaten beroep van het buitenland. Daartegenover stonden belangrijke emissiebedragen voor rekening van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten en van het Nederlandse bedrijfsleven. Zoals de laatste jaren steeds het ge val is geweest, vertoonde de ontwikkeling van de rente onder deze omstandigheden ook in 1962 een vrij stabiel karakter: in december 1961 bedroeg het rendement van 3% gemeentelijke en provinciale le ningen 4,18%, medio 1962 was het opgelopen tot 4,89% en aan het einde van het verslagjaar was het wederom gedaald tot 4,63%. MONETAIRE POLITIEK Zonder haar uiteindelijke doel uit het oog te verlie zen, houdt de monetaire politiek gedurende de laatste jaren meer dan vroeger rekening met seizoenschom melingen op de geldmarkt. Zo is in 1962 gebleken, dat het Ministerie van Financiën bij het afgeven van schatkistpapier rekening houdt met de grote bedra gen, die in het najaar bij wijze van belasting aan 's Rijks schatkist moeten worden overgemaakt. Ook de door de Nederlandsche Bank geboden spe ciale herdisconteringsfaciliteiten, die enkele malen opengesteld werden, alsmede de affaires met beding van wederinkoop, waartoe twee maal de gelegen heid werd geboden, leidden tot een betere regule ring van de geldmarkt dan voorheen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1962 | | pagina 18