Internationale economische ontwikkeling
Gunstige conjunctuur
Reeds aan het begin van het jaar waren er
tekenen die erop wezen, dat de economische
groei in de landen van West-Europa in 1961
minder krachtig zou zijn dan in de twee of
drie jaar daarvoor. Deze tekenen zijn uitge
komen. Tegenover de lichte vertraging in de
Westeuropese expansie stond een opleving in
de Amerikaanse economie, die zich voordeed
in de zomer van 1961. Het reële bruto natio
nale produkt van de Verenigde Staten is dien
tengevolge in 1961 toegenomen met naar
schatting 7%. Voortzetting van de hernieuw
de groei zal naar verwachting de werkloosheid
in dit land in 1962 doen dalen tot een meer
aanvaardbaar niveau.
In de Europese Economische Gemeenschap
nam het reële bruto produkt in 1961 toe met
ongeveer 5weliswaar minder dan de 7%
van het voorafgaande jaar, maar toch altijd
nog een gunstig cijfer. Zowel de landbouw als
de industrie breidden de produktie minder uit
dan het jaar tevoren het geval was. In de land
bouw was dit hoofdzakelijk een gevolg van
slechte oogsten, terwijl de industrie haar stij
gingstempo moest vertragen doordat zij de
grenzen van haar produktiecapaciteit zeer
dicht naderde. Onder deze omstandigheden
bleef er een aanzienlijke schaarste aan arbeids
krachten bestaan in de meeste landen van de
Europese Economische Gemeenschap, terwijl
in Italië en België de regionale werkloosheid
verminderde.
De drijfveren van de expansie der E.E.G.-
landen waren in 1961 grotendeels in eigen
kring gelegen. Loonsverhogingen brachten een
vergrote vraag naar consumptiegoederen te
weeg, waarnaast de arbeidsschaarste voor het
bedrijfsleven een krachtige stimulans vormde
om zijn investeringsprogramma uit te breiden.
Daarnaast zag de overheid zich geplaatst voor
de noodzaak van complementaire investerin
gen. In de laatste maanden van het jaar begon
het bedrijfsleven echter enige terughoudend
heid te tonen in het bestellen van investerings
goederen. De vraag rijst of de daling van de
winstmarges daarbij een rol speelt. In tegen
stelling tot de situatie van 1960, vormde de
stijging van de uitvoer in 1961 geen factor van
betekenis voor de economische expansie.
Internationale samenwerking
Ondanks de toeneming van de binnenlandse
bestedingen hielden de E.E.G.-landen een
overschot op hun handelsbalans van ongeveer
gelijke grootte als in 1960. De kapitaalrekening
vertoonde in het verslagjaar echter een aan
zienlijke netto uitvoer. De zes landen van de
E.E.G. slaagden in hun streven de toestroming
van kortlopende gelden door een gematigde
rentepolitiek in te dammen. Bovendien ver
grootten zij hun financiële hulpverlening aan
ontwikkelingslanden, gingen zij over tot ver
vroegde schuldaflossing aan derde landen en
namen zij deel aan de via het Internationale
Monetaire Fonds verstrekte lening aan Groot-
Brittannië. Hoewel deze gebeurtenissen hun
oorzaak vonden in de ongelijke verdeling van
geld en goederen in de wereld, gaven zij toch
reden tot verheugenis, omdat zij een duidelijk
teken vormen, dat de landen van de Europese
Economische Gemeenschap zich bewust zijn
van hun verantwoordelijkheid in deze wereld
zowel ter versterking van de internationale
monetaire orde als ter bevordering van de hulp
aan ontwikkelingsgebieden. Echter hangt een
deel van de kapitaalbewegingen ook samen
met de bedreigde positie van West-Europa
12
zelf: veel particulier kapitaal verliet onze lan
den tengevolge van politieke spanningen.
Ook op andere wijzen kwam de groeiende
saamhorigheid van de westelijke wereld tot
uiting. De tegen het einde van 1960 opge
richte Organisatie voor Economische Samen
werking en Ontwikkeling (O.E.S.O.), waar
aan 18 Westeuropese landen alsmede de Ver
enigde Staten en Canada deelnemen, stelde in
1961 een programma op, waarin wordt uitge
gaan van een stijging van de produktie in deze
landen met 50% in tien jaar tijd. De succes
volle ontwikkeling van de Europese Economi
sche Gemeenschap bracht Groot-Brittannië er
toe in de loop van 1961 een voor dit land revo
lutionaire stap te zetten door onderhandelin
gen aan te vragen over haar mogelijke toetre
ding tot de Gemeenschap. Deze stap werd ge
volgd door verzoeken om toetreding of associa
tie van verscheidene andere landen. De Ge
meenschap zelf toonde middelerwijl nieuwe
tekenen van haar kracht door per 1 januari
1962 de overgang naar de tweede etappe, zoals
in het oprichtingsverdrag is voorzien, af te
kondigen. Dit houdt in, dat de wezenlijke
vereisten, die in het Verdrag voor de eerste
etappe zijn gesteld, zijn vervuld. Dit geheel
van successen van de integratiebeweging in
West-Europa is voor de regering van de Ver
enigde Staten aanleiding geworden in januari
1962 aan het Amerikaanse Congres een vér
gaande economische toenadering tot de E.E.G.
voor te stellen in de vorm van een handelspoli
tiek programma, dat op wederzijdse verlaging
van tarieven is gericht. De eenwording van
West-Europa zou daardoor een versterking
krijgen binnen het kader van een Atlantische
samenwerking, die zowel om politieke als om
economische redenen hoogst wenselijk is.
De landbouw in de E.E.G.
Overigens verliep de ontwikkeling in de
E.E.G. bepaald niet zonder moeilijkheden,
vooral op het gebied van de landbouw. De
leden-staten bleven namelijk in ruime mate
gebruik maken van mogelijkheden, door het
E.E.G.-verdrag geboden, om hun nationale
markt- en handelspolitieke beleid voort te zet
ten. Van een meer gemeenschappelijk beleid
in de agrarische sector was nog geen sprake.
Daarentegen ging het met de vrijmaking van
het onderlinge handelsverkeer voor industrie-
produkten vlot. Overleg werd zelfs gepleegd
over het toepassen van een tweede versnelling
in de vorm van een extra verlaging van de
onderlinge invoerrechten met 10%.
Maar enkele E.E.G.-landen, met name Frank
rijk en Nederland, waren tegen een versnel
ling van het integratieproces in de industriële
sector, zolang geen daadwerkelijk begin werd
gemaakt met de verwezenlijking van de ge
meenschappelijke markt voor land- en tuin
bouw. De Europese Commissie kreeg opdracht
een aantal ontwerp-besluiten uit te werken en
bij de Ministerraad in te dienen. In de loop
van de zomermaanden kwam de Commissie
met ontwerp-verordeningen voor granen, var
kensvlees, eieren en slachtpluimvee, groenten
en fruit en wijn. Hierin was speciaal aandacht
geschonken aan de wijze, waarop in de loop
van een aantal overgangsjaren de gemeen
schappelijke markt en een gemeenschappelijk
beleid voor deze produkten zouden moeten
worden verwezenlijkt.
Evenals in de andere landen werden ook in
Nederland door de regering, vele instanties en
organisaties en uiteraard ook door de georga
niseerde landbouw deze concrete voorstellen
der Europese Commissie bestudeerd. Over het
algemeen had men grote waardering voor de
inhoud ervan, maar ten aanzien van diverse
onderdelen kwamen bezwaren en kritiek naar
voren. Maar nagenoeg alle groeperingen kwa
men tot de conclusie, dat de Ministerraad van
de E.E.G. op korte termijn een aantal belang
rijke beslissingen op het agrarische vlak zou
moeten treffen. Het bedrijfsleven steunde der
halve de Nederlandse regering in haar stand
punt, dat de toepassing van een tweede ver-
13