primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
voor de landarbeiders valt om redenen van
economische èn sociale aard niet te ontkomen;
zij past geheel in het streven naar een relatieve
gelijkstelling van de beloning van de land
arbeid met die van de arbeid in andere be
drijfstakken.
Maar het duurder en schaarser worden van de
arbeid zowel van de zogenaamde vreemde
arbeid als die van de agrarische ondernemer
en zijn gezinsleden vergt dat de land- en
tuinbouwbedrijven hun bedrijfsplan en be
drijfsvoering zo snel en zo veel mogelijk aan
de nieuwe omstandigheden aanpassen. Zulks
is echter niet alleen noodzakelijk vanwege de
wijzigingen ten aanzien van de produktiefac-
tor arbeid. Ook in tal van andere opzichten
zijn grote veranderingen gaande met betrek-,
king tot de produktie- en afzetvoorwaarden
voor de land- en tuinbouw, onder meer als ge
volg van de ontwikkeling van de gemeenschap
pelijke markt. Het secretariaat van het Land
bouwschap heeft in het verslagjaar een rap
port uitgebracht, waarin aangegeven wordt
welke belangrijke veranderingen in en rond
om de agrarische bedrijfstak te constateren en
voor de naaste toekomst te verwachten zijn; in
verband daarmee wordt ingegaan op de vraag
welk landbouwbeleid in de ruime zin van
het woord in ons land zal moeten worden
gevoerd teneinde het aanpassingsproces van
land- en tuinbouw in de gewenste banen te
leiden en te vergemakkelijken. Dit rapport
„Landbouwpolitiek op lange termijn" is voor
het georganiseerde landbouwbedrijfsleven een
welkome aanleiding en een goede basis ge
weest om zich ernstig te bezinnen op de te ver
wachten ontwikkelingen.
Garantieregelingen Deze bezinning kon in
een betrekkelijk rustige
sfeer plaats vinden, omdat het tussen regering
en georganiseerde landbouw in het verslagjaar
niet tot een conflict en scherpe meningsver
schillen kwam omtrent de nieuwe garantie
regelingen. Van de kant van de Minister van
Landbouw evenals van de zijde van het Land
bouwschap werd namelijk een ernstige poging
gedaan om door een goed overleg tot overeen
stemming te geraken. Dit geschiedde allereerst
ten aanzien van de garantieregeling voor de
melk. Na diverse besprekingen tussen Minister
en Landbouwschap en nadat van beide kanten
toegevingen waren gedaan, kwam het tot een
akkoord over een garantieprijs van 28,1 cent
per kg. melk (3,7% vet) voor een maximum
hoeveelheid van 5,1 miljard kg. In de garan
tieprijs van 28,1 cent was rekening gehouden
met de gemiddelde kostprijs, de zogenaamde
produktiviteitsruimte (berekend over de totale
hoeveelheid afgeleverde melk), en ook eniger
mate met het feit, dat de garantie-hoeveelheid
niet was verhoogd. Het landbouwbedrijfsleven
had sterk gepleit voor een zekere verhoging
van dit kwantum, maar op dit punt hield de
Minister, althans voor het nieuwe melkprijs
jaar, vast aan zijn standpunt. Ook wilde de
Minister niet ingaan op een verzoek om voor
de oogst-1961/1962 een extra toeslag over het
voedergraan-areaal van de zandgronden te ver
lenen. Daarentegen was de regering wel bereid
een bedrag van 10 miljoen beschikbaar te
stellen, dat zou moeten worden aangewend
voor activiteiten, gericht op verhoging van de
produktiviteit in de zandgebieden. Het groot
ste deel van deze ƒ10 miljoen zal worden be
schikbaar gesteld in de sfeer van cultuurtech
nische werken, met inbegrip van vrijwillige
ruilverkaveling, en het overige deel voor diver
se activiteiten in de sfeer van de voorlichting.
Daarna kwamen de garantieregelingen voor
de akkerbouwsector aan de orde. Omtrent de
nieuwe basisprijzen voor gerst en haver bleken
in het overleg tussen Minister en Landbouw
schap geen moeilijkheden van betekenis naar
voren te komen. Anders lag het ten aanzien
van de tarwe- en suikerbietenprijzen en de
voedergraantoeslag lichte gronden. Maar ook
in deze sector kon men het uiteindelijk eens
18
worden over een tarweprijs van 31,per
100 kg. (17% vocht), een suikerbietenprijs
van 52,per ton (16% suiker), basisprij
zen voor gerst en haver van 28,respectie
velijk 26,75 per 100 kg. en een voedergraan
toeslag van 175,per ha.
Agrarische export De waarde van de agrari
sche export (van Neder
landse herkomst) was in het verslagjaar
enigszins lager dan in 1960.
Tabel 1 Uitvoer van agrarische produkten
(in miljoenen guldens)
1960
Akkerbouwprodukten 664
Veehouderijprodukten 2255
Tuinbouwprodukten 942
Totaal3861
1961
671
2107
1014
3792
Tegenover enige stijging in de akkerbouwsec
tor en een aanmerkelijke toeneming in de tuin
bouwsector voor het eerst een exportwaarde
boven 1 miljard stond een daling van de
exportwaarde in de veehouderijsector. Het
aandeel van de waarde van de agrarische uit
voer in de totale export liep terug van 25,2
tot 24,1%.
Welke gevolgen de revaluatie heeft gehad en
nog zal hebben voor de positie van de Neder
landse agrarische bedrijven, is niet in concreto
aan te geven. Door haar matigend effect op
het binnenlandse loon- en prijspeil en door de
prijsverlaging van verschillende voor de agra
rische produktie benodigde geïmporteerde
grondstoffen, oefent de herwaardering een
enigszins gunstige invloed uit op het kosten-
peil van land- en tuinbouw. Maar anderzijds
leidt de revaluatie ertoe, dat de bij export te
maken prijzen in guldens lager worden dan ze
anders zouden zijn geweest. De nadelige ge
volgen hiervan voor de Nederlandse land- en
tuinbouw worden echter sterk beperkt door de
garantieregelingen en door het feit dat Duits
land voor vele Nederlandse agrarische pro
dukten een groot, soms het grootste buiten
landse afzetgebied eveneens zijn valuta re
valueerde. Maar met name voor de telers van
bloembollen bracht de herwaardering gevoe
lige verliezen.
Ook op andere wijze werd de Nederlandse
land- en tuinbouw telkens geconfronteerd met
grote onzekerheden ten aanzien van zijn bui
tenlandse afzet, ook en soms zelfs speciaal
voorzoveel betreft de export naar de andere
landen van de E.E.G.
Afzonderlijke in de akkerbouwsector waren
sectoren i 1 1
de opbrengsten per ha. over
het algemeen behoorlijk; deze bereikten ech
ter niet de veelal zeer hoge opbrengsten van
het voorafgaande jaar. Terwijl de garantie
prijs van tarwe door de telers ongeveer be
reikt kon worden, was dit niet het geval ten
aanzien van de voedergranen van de oogst-
1960. Zulks werd door verschillende factoren
veroorzaakt: de lagere kwaliteit, de vaste hef
fingen op de zogenaamde uitheemse voeder-
granen en de regelmatige daling van de we
reldmarktprijzen. Voor de voedergraantelers
werden de marktomstandigheden in het na
jaar echter beduidend beter. Dit was ook het
geval voor de brouwgerst.
De afzet en prijsvorming van consumptie
aardappelen van de nieuwe oogst verliepen
tamelijk vlot, zij het niet zo goed als aanvan
kelijk verwacht werd. De omvang van de sui-
kerbietenoogst was enigszins groter dan over
eenkomt met het binnenlandse suikerverbruik.
Zodoende moest een korting van enkele gul
dens worden toegepast op de prijs, welke de
telers voor hun bieten ontvangen. De markt
situatie voor peulvruchten en handelsgewassen
was over het algemeen matig tot slecht.
De melkproduktie nam opnieuw toe, namelijk
met bijna 11/2%, en bereikte bijna 7 miljard kg.
In de verwerking van de melk traden enige
19