van de arbeidsproduktiviteit overeenkomt, het geen mede tot de krachtproef voor het prijs beleid zal leiden, waarop wij zoëven doelden. Het gaat er steeds meer op lijken, dat het loon- en prijsbeleid het kritieke punt wordt in de eco nomische politiek, naarmate er voor het mone taire en budgettaire beleid voortdurend verbe terde instrumenten ter beschikking komen. Financiële ontwikkeling (,eId' cn Het jaar 1961 gaf evenmin kapitaalmarkt r./-r. als 1960 spanningen te zien op de geld- en kapitaalmarkt. De binnen landse geldhoeveelheid nam per saldo toe met 867 miljoen. Deze stijging was het gevolg van geldcreatie ten behoeve van de overheid en de particuliere sector. Het finan ciële verkeer met het buitenland leidde dit jaar niet tot vermeerdering van de geldhoe veelheid, daar de totale goud- en deviezen voorraad, in tegenstelling tot het verloop in 1960, een afneming vertoonde. De centrale overheid leende in 1961 minder op de kapitaalmarkt dan het jaar tevoren. Er had dan ook in minder sterke mate binding van overtollige liquiditeiten plaats. Het Rijk droeg enigermate bij tot vergroting van de geldhoeveelheid. Dit laatste was ook het ge volg van de overigens beperkte uitbreiding van de kredietverlening door het bankwezen aan de particuliere sector. De vorming van de ter mijndeposito's en spaargelden, die in 1960 de aangroei van de geldhoeveelheid verzwakte, was in het verslagjaar minder groot. Gezien het ontbreken van financiële spannin gen behoeft het niet te verwonderen, dat de rente op de kapitaalmarkt in 1961, evenals in de periode daarvoor, een stabiel karakter droeg. De beperkte daling gedurende het tweede halfjaar 1960 zette zich gedurende het eerste halfjaar 1961 voort, doch maakte daarna weer plaats voor een eveneens geringe stijging. Het rendement van 3% gemeentelijke en pro vinciale leningen, dat in december 1960 4,31% bedroeg, was een jaar later weinig ver anderd (4,18%). Monetaire ]n 0ns vorig jaarverslag heb ben wij gepleit voor vermin dering van de bindingen in het internatio nale kapitaalverkeer. Formeel is de situatie te dezen ongewijzigd gebleven. Wel werden in 1961 voor het eerst sedert 1955 door de Nederlandsche Bank weer vergunningen verstrekt voor het uitgeven in Nederland van guldensleningen ten laste van buitenland se geldnemers. In totaal is op deze wijze een kapitaalexport van 575 miljoen door middel van de open kapitaalmarkt in Nederland tot stand gekomen. Wij hebben er begrip voor, dat een volkomen vrijheid op dit gebied eerst geleidelijk kan worden verwezenlijkt; het be leid in dit opzicht zou echter aan duidelijkheid winnen, indien enig inzicht werd gegeven ten aanzien van de criteria, die worden aangelegd bij de beoordeling van de vraag welke poten tiële kredietnemers voor een vergunning in aanmerking komen. Aan de monetaire politiek werden in het ver slagjaar geen al te zware eisen gesteld. Omdat in het begin van het verslagjaar de betalings balans nog overschotten vertoonde, werd het kasreservepercentage, dat 8 bedroeg, verhoogd tot 9 voor de maanden februari tot en met april en tot 10 voor de maanden mei tot en met augustus. De storting op de staatslening in augustus, die gevolgd werd door omvangrijke belastingbetalingen, gaf aanleiding tot ver- krapping van de geldmarkt, welke de Neder landsche Bank ertoe bracht om het kasreserve percentage met ingang van september te ver lagen tot 8 en tot 6 voor de beide laatste maan den van het jaar. Het is verheugend dat de Nederlandsche Bank het kasreservepercentage niet alleen afstemt op de ontwikkeling van de betalingsbalans, doch ook op de technische ontwikkelingen op de geldmarkt. Het laatste was ook het doel van de speciale disconterings- 16 faciliteiten en van de schatkistpapieraffaires onder beding van wederinkoop, die eveneens bijdroegen tot het opvangen van op de geld markt optredende verkrappingen. In ons vorig verslag gaven wij een uiteenzet ting inzake de vaststelling van een ontwerp- gedragslijn, die conform de Wet Toezicht Kre dietwezen werd overeengekomen tussen de Nederlandsche Bank en de representatieve or ganisaties op het gebied van het bankwezen. In feite is die gedragslijn in 1960 niet inge voerd. Dit is anders geworden in het verslag jaar. De Nederlandsche Bank vond omtrent het midden van het jaar in de ontwikkeling van de kredietverlening aanleiding aan de organisaties van het kredietwezen voor te stel len de gedragslijn in werking te doen stellen, teneinde te komen tot een matiging van de kredietverlening door handelsbanken en land bouwkredietinstellingen. Vastgesteld werd, dat de zogenaamde relevante kredietverlening met niet meer dan 1% per maand voor een maal verhoogd met 3% zou mogen stijgen ten opzichte van het laatste kwartaal van 1960. Teneinde moeilijkheden met seizoenschomme lingen te vermijden, werd een alternatieve norm gesteld voor de stijging ten opzichte van de overeenkomstige maanden van het voor afgaande jaar. Deze regeling was voor het eerst van toepassing in de periode juni tot en met augustus. Overeengekomen werd, dat eerst indien het gehele bankwezen, dus han delsbanken en plaatselijke en centrale land bouwkredietinstellingen te samen, beide ge noemde normen zou hebben overschreden, de verplichting in werking zou treden tot het aan houden van een renteloos deposito bij de Ne derlandsche Bank. Alsdan zal een zodanig de posito moeten worden aangehouden op basis van het bedrag van de geringste overschrijding van de aan de kredietverlening gestelde gren zen. Onze Centrale Bank en de bij haar aange sloten boerenleenbanken worden voor de toe passing van deze regeling als één geheel be schouwd. Aangezien het bankwezen in zijn geheel ge durende het resterende gedeelte van 1961 de genoemde normen voor de toeneming van de relevante kredietverlening niet heeft over schreden, leidde de invoering van de nieuwe kredietbeperkingsregeling niet tot het feitelijk aanhouden van renteloze deposito's. Ook de kredietverlening van onze landbouwkredietor ganisatie bleef steeds binnen de gestelde nor men. In de periode november 1961 tot en met januari 1962 bleek echter de gezamenlijke re levante kredietverlening van de handelsban ken en de landbouwkredietbanken de beide normen te hebben overschreden, zodat de re geling thans effectief is. Inmiddels is ook de gedragslijn aan engere grenzen gebonden en wel in die zin, dat de toelaatbare stijging voor de eerste maanden van het lopende jaar tot de helft van het tevoren geldende percen tage is beperkt. Hierbij is in aanmerking te nemen, dat in onze landbouwkredietorgani satie vanouds de korte kredietverlening, c.q. de kredietverlening in rekening-courant, zich praktisch beperkt heeft tot seizoensfinancie ring, zodat de relevante kredieten in onze or ganisatie niet in aanmerking komen voor om zetting in leningen met een gemiddelde loop tijd van twee jaar of meer, die buiten de rege ling vallen. Ook in dit opzicht was de kredietbeperkings regeling, die in 1961 werd ingevoerd, voor de landbouwkredietinstellingen ongunstiger, om dat voorheen leningen met een looptijd van langer dan een jaar reeds buiten de krediet beperkingsregeling bleven. Gang van zaken in land- en tuinbouw Structurele De ontwikkeling inzake lo- ontwikkelmg nen en weetijden leidde er toe dat ook de lonen van de landarbeiders omhoog gingen en voorts dat de vijfdaagse werkweek ook meer en meer in de agra rische bedrijfstak werd ingevoerd. Aan een dergelijke ontwikkeling ten aanzien van de 17

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1961 | | pagina 10