Internationale economische ontwikkeling
Op de internationale grondstoffenmarkten bleven de prijzen in het verslagjaar vrij stabiel
ondanks de ten opzichte van het vorig jaar sterk gestegen vraag naar grondstoffen. Tot de stabi
lisatie van de grondstoffenprijzen heeft ongetwijfeld bijgedragen de liquidatie en de aankondi
ging tot liquidatie van Amerikaanse voorraden van landbouwproducten en van de Amerikaanse
en Engelse strategische voorraden. Voor de grondstoffenexporterende landen betekende een
gelijkblijven van de grondstoffenprijzen bij een overigens stijgend prijsniveau een tegenwer
kende factor bij het tot ontwikkeling brengen van hun economie.
De Amerikaanse economie heeft sterk onder invloed gestaan van de staalstaking. De beta
lingsbalans van de Verenigde Staten is mede daardoor verslechterd, doch tot deze verslechtering
hebben ook bijgedragen de grotere importen uit Japan en Europa. Klaarblijkelijk is de Europese
concurrentie-positie sterker geworden. De grotere importen uit Europa zijn niet gepaard gegaan
met hogere exporten naar dit werelddeel, ondanks het herstel van de convertibiliteit der Europese
valuta's, die zeer gunstig op de ontwikkeling van de economie van Europa heeft ingewerkt.
West-Europa beleefde dan ook in het algemeen een zeer gunstige conjunctuur. De werk
gelegenheid verkeerde in het algemeen op zeer hoog niveau, zonder dat reeds van een over
spanning kon worden gesproken. Het feit. dat men voor de grondstoffen geen hogere prijzen
behoefde te betalen en men over ruime goud- en deviezenreserves kon beschikken heeft zeer
ten gunste van de Europese economische situatie gewerkt. Alleen de steenkolensector en gedeel
telijk in verband daarmede ook de scheepvaartsector konden niet in de algemene opleving
meekomen, evenmin als de landbouw.
De verdere vooruitgang, die op het terrein van de economische samenwerking tussen de
landen van de Europese Economische Gemeenschap werd bereikt, werd vergemakkelijkt door het
met ingang van 1 januari 1959 inwisselbaar worden van de voornaamste Europese valuta's
alsmede door de gunstige conjuncturele situatie in de deelnemende landen. In verschillende
sectoren van het economisch leven is een zich instellen op de groter wordende afzet-markten
merkbaar. In de landbouw zal zulks moeten doorwerken in een kordaat aanpakken van structu
rele problemen, die thans in verschillende landen en sectoren een doelmatige productie en
afzet belemmeren. Ter bevordering hiervan is het dienstig de openstelling van de grenzen binnen
de Europese Economische Gemeenschap voor de handel in producten van land- en tuinbouw niet
te doen achterblijven bij maar te doen samenvallen met het op gang brengen van het gemeen
schappelijk landbouwbeleid. Naar buiten is met het oog daarop mede van groot belang de
Europese Economische Gemeenschap een open karakter te doen behouden, zoals bij de opzet
daarvan blijkens duidelijke uitspraken werd beoogd.
Op basis daarvan zal het ook mogelijk zijn om, eventueel binnen het kader van een streven
in Atlantisch verband naar een algemene tariefs- en contingentenverlaging, een verbinding tot
stand te brengen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Europese landen, die tot
een zekere samenwerking zijn gekomen in het betrekkelijk losse handelspolitieke verband van
een Europese Vrijhandels-Associatie.
10
Economische ontwikkeling in Nederland
Had het jaar 1958 een conjuncturele omslag te zien gegeven in die zin, dat de teruggang
had plaats gemaakt voor een, zij het aarzelende hervatting van de opgaande lijn, in 1959 kon
deze zich krachtig doorzetten. De indexcijfers van de industriële productie, die gedurende alle
kwartalen van 1959 in niet onbelangrijke mate uitkwamen boven de cijfers van het vooraf
gaande jaar getuigen daarvan. Voor het gehele jaar 1959 beliep het productie-indexcijfer
(1953 100) 137, tegen 126 zowel in 1957 als in 1958.
De verwachting in ons vorige verslag uitgesproken, dat het gemiddelde werkloosheidscijfer
van 1959 een daling te zien zou geven ten opzichte van het in 1958 geldende cijfer, indien de
in de tweede helft van laatstgenoemd jaar ingetreden verbetering zou aanhouden, werd bewaar
heid. Het bedoelde cijfer kwam op 72.000 tegen 91.000 voor 1958. Nadat het voor seizoens
invloeden gecorrigeerde maandelijkse cijfer van de geregistreerde arbeidsreserve tijdens het
eerste kwartaal van 1959 aanzienlijk was gedaald, trad een zekere stabilisatie in, waarna tegen
het einde van het jaar opnieuw een daling plaats vond.
Van belang is ook, dat het verdere herstel gedragen werd door alle bestedingscategorieën,
met uitzondering wellicht van de woningbouw, waar het bestede bedrag weinig verschilde van
dat in 1958. Bij de overheidsinvesteringen, de voorraadvorming en de export was de toeneming
het grootst. De teruggang van de investeringen, zowel in de publieke als in de particuliere sector,
die 1958 te zien gaf, heeft in 1959 duidelijk voor een herstel plaats gemaakt. De uitvoer van
goederen, die voor de Nederlandse economie altijd een belangrijke impuls vormt, vertoonde
een verdere aanzienlijke stijging, nl. van 5.825 millioen voor het eerste halfjaar in 1938 tot
6.414 millioen in het eerste halfjaar 1959, en van 6.402 millioen in het tweede halfjaar van
1958 tot 7.273 millioen in het tweede halfjaar 1959.
Het totaal van de binnenlandse bestedingen groeide in iets minder snel tempo dan de export
en in verband daarmede bleef ook de stijging van de import iets achter bij die van de export,
zodat het saldo op de lopende rekening van het betalingsverkeer met het buitenland nog iets
kon stijgen en wel van 1.600 millioen in 1958 tot ongeveer 1.800 millioen in het afgelo
pen jaar.
Ook dit jaar bleef het genoemde saldo op lopende rekening de post, die de voornaamste
invloed uitoefende op de goud- en deviezenvoorraad van ons land. Nu echter gedurende 1959
de deviezenbanken een aanmerkelijke uitbreiding gaven aan de door hen aangehouden deviezen
voorraden, kan niet worden volstaan met de beschouwing van de mutatie in de goud- en deviezen
voorraad van De Nederlandsche Bank om de beweging in onze internationale liquiditeit te leren
kennen. Beziet men de goud- en deviezenvoorraad van het gezamenlijke bankwezen dan
blijkt deze te zijn toegenomen van 5.534 millioen tot 6.084 millioen. Ook indien rekening
wordt gehouden met enige bijzondere posten, die een vermindering van de goud- en deviezen
voorraad tot gevolg hadden, doch geen wezenlijke betekenis hadden (met name de overdracht
aan de staat van 400 millioen aan vorderingen op het buitenland, die voortvloeiden uit de
liquidatie van de E.B.U.). dan nog is de verbetering van de goud- en deviezenpositie minder
dan het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, zodat tot enige netto-kapi
taalexport van Nederland kan worden geconcludeerd. Het is niet zonder belang dit vast te
11