Tegoeden van de aangesloten boerenleenbanken bij de Centrale Bank (in duizenden guldens) Depositorekening Depositobrieven Spaarreserve-rekening Rekening-courant 1958 1959 27.301 2.720 158 732.315 29-404 2.807 183 815.713 762.494 848.107 De overige aan de Centrale Bank toevertrouwde middelen gaven een stijging te zien met een bedrag van 24 millioen. Het totaal van alle aan de Centrale Bank toevertrouwde middelen beliep per ultimo 1959 een bedrag van 912 millioen te vergelijken met 801 millioen per ultimo van het vorige boekjaar. De uitzettingen van de Centrale Bank met inbegrip van kas, kassiers en daggeldleningen geven in vergelijking met het vorig jaar de navolgende veranderingen te zien: Toeneming liquiditeiten -f- 12.100.000, Toeneming effecten -|- 87.400.000, Toeneming debiteuren -j- 20.800.000, 120.300.000,— Vermindering uitleningen aan provinciën, gemeenten en polders 9-300.000, Totaal 111.000.000,— De gunstige ontwikkeling van de liquiditeitspositie van de Centrale Bank blijkt uit de be oordeling van de bedrijfseconomische liquiditeit op basis van de richtlijnen van De Nederland- sche Bank, volgens welke het liquiditeitspercentage in de balans van de Centrale Bank steeg van 43,6% tot 49,5% per ultimo 1959. Bij deze berekening worden de effecten voor 80% van de beurswaarde tot de liquiditeiten gerekend, doch niet in aanmerking worden genomen de binnen het jaar vervallende aflossingen op leningen aan gemeenten, waarvan het bedrag per ultimo van het verslagjaar beliep 45,8 millioen. Het schatkistpapier in bezit bij de Centrale Bank onderging een uitbreiding met een bedrag van 33,7 millioen, waardoor het per ultimo 1959 te boek stond voor 156,6 millioen. Van de rondom de jaarwisseling door De Neder- landsche Bank geboden gelegenheid tot het tijdelijk bij haar onderbrengen van schatkistpapier behoefde door ons geen gebruik te worden gemaakt. In de portefeuille kapitaalmarktuitzettingen van de Centrale Bank gaf de post effecten de belangrijkste stijging te zien. Op basis van de boekwaarde der stukken steeg de effectenporte feuille van 222 millioen tot 309 millioen, indien mede daaronder worden begrepen de 44 in 1960 te ontvangen effecten, waarop per ultimo van het boekjaar de storting reeds was verricht. In het afgelopen boekjaar werd de nodige activiteit ontplooid op de markt voor overheidsfond- sen niet alleen ter belegging van beschikbaar komende middelen, doch ook in verband met om zetting van ondershandse leningen in ter beurze genoteerde obligaties. Voor een bedrag van 37,5 millioen heeft de toeneming van de effectenportefeuille hierop betrekking. Ook werd op ruime schaal deelgenomen in obligatie-emissies ten laste van het rijk en van de Bank voor Nederlandse Gemeenten. Onder de effecten is tevens verantwoord een bedrag van 2,6 millioen zijnde de kostprijs van onze deelneming in de overneming door de gezamenlijke banken van het restant van de in 1947 door de staat bij de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling in dollars opgenomen 31/4% lening. Met deze transactie hing een verlaging van het percentage der renteloze kasreserve bij De Nederlandsche Bank samen van 10 tot 79j. Het couponrendement van de in de effectenportefeuille opgenomen stukken ligt thans op ruim 4,04%. De beurswaarde van de ter beurze genoteerde fondsen beliep per ultimo van het verslagjaar 279,1 millioen, d.i. 2,2 millioen hoger dan de boekwaarde ad 276,9 millioen. De nominale waarde van de ter beurze genoteerde fondsen beliep per ultimo 1959 een bedrag van 280,7 millioen. Op het einde van het verslagjaar hadden wij nog voor een bedrag van nominaal 33,3 millioen aan overheidsfondsen te ontvangen, welke op termijn waren gekocht. Voor een bedrag van 17,7 millioen waren deze fondsen reeds vooruitbetaald. Een en ander wijst erop, dat een verdere uitbreiding van de effectenportefeuille kan worden verwacht. De beleggingen in ondershandse leningen aan of onder garantie van rijk, gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen gaven een daling te zien en wel van 240,4 tot 231,2 millioen, mede als gevolg van de door ons gevoerde politiek van omzetting van ondershandse leningen in obligaties. Overigens valt in deze post een verschuiving te constateren van langere naar kortere termijnen. De post debiteuren van de Centrale Bank gaf een belangrijke stijging te zien en wel van 126,9 millioen tot 147,7 millioen. Zoals bekend, heeft deze post voornamelijk betrekking op de bedrijfsfinanciering door de Centrale Bank van de centrale coöperatieve instellingen van de georganiseerde boeren- en tuindersstand, zowel in de vorm van rekening-courantkrediet als van leningen op middellange termijn. In het bijzonder voltrok zich de stijging van de debiteurenpost in de sector van de aan- en verkoopverenigingen en zuivelfabrieken. Dit in aan zienlijke mate versterkt beroep op de Centrale Bank vond zijn oorzaak in de sterk gestegen omzetten van veevoeders en veevoedergrondstoffen tegen oplopende prijzen bij de centrale aan- en verkoopverenigingen als gevolg van de belangrijk toegenomen behoeften aan kracht voeders op de gemengde bedrijven in verband met de grote droogte in de afgelopen zomer. Grotere voorraden importgranen en veevoedergrondstoffen waren dientengevolge nodig; dit leidde tot een verdergaand beroep op kredietmiddelen. Ook de voortgaande uitbreiding van de varkens- en kippenbezetting op de bedrijven deed de vraag naar voeders toenemen. In de zuivelsector hield de stijging van de kredietbehoefte in het bijzonder verband met de finan ciering van grotere voorraden melkpoeder en boter, die op een belangrijk verhoogd prijsniveau werden aangehouden. Wij zijn de Commissie Landbouwkrediet in hoge mate erkentelijk voor haar onderzoek naar de financiering van de landbouwcoöperaties. Daaruit bleek, dat voor de groep der veilingen 45

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1959 | | pagina 25