Het gaat hier om aangelegenheden van het allergrootste belang, want de overgang naar een gemeenschappelijke landbouwpolitiek en een gemeenschappelijke landbouwmarkt houdt in een geleidelijk wegvallen van nationaal beleid en van nationale regelingen en maatregelen. Zeker voor de zozeer op het internationaal handelsverkeer ingestelde land- en tuinbouw van Nederland, zijn tempo waarin en wijze waarop in E.E.G.-verband de ontwikkelingen op agrarisch terrein zullen verlopen van bijzondere betekenis, daar zij de levensbelangen van deze productietak raken. In het verslagjaar kwamen zeven landen van West-Europa (Groot-Brittannië, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Oostenrijk, Zwitserland en Portugal) overeen over te gaan tot oprichting van een zg. kleine Europese vrijhandelszone. De positie van de Nederlandse agrarische export zal hierdoor in diverse opzichten in ongunstige richting kunnen worden beïnvloed. Het zou voor de agrarische sector van groot belang zijn, indien een brug zou kunnen worden geslagen tussen deze zeven landen en de zes lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap. Afzonderlijke sectoren In de akkerbouwsector waren de oogstopbrengsten zeer verschillend: tegenover goede oogsten van tarwe, erwten, koolzaad enz. stonden in sommige gebieden lage ha.opbrengsten van suikerbieten. Over het algemeen waren de opbrengsten op de zwaardere gronden behoorlijk, maar die op de lichtere gronden beneden normaal; voor een aanzienlijk aantal zandbedrijven zelfs abnormaal laag. Wijzigingen van grote betekenis werden in het garantiebeleid voor de akkerbouwproducten niet aangebracht. De richtprijs voor tarwe-oogst 1960 werd opnieuw enigermate verhoogd. Ook de minimum prijzen voor gerst en haver, gebaseerd op de kostprijzen van de kleigebieden, werden wat hoger gesteld. Het stelsel van monopolieheffingen op ingevoerde voergranen werd geconti nueerd evenals het systeem van restituties bij uitvoer van zg. veredelde producten. Eveneens werd voortgegaan met het toeslagstelsel voor granen, geteeld op de lichte gronden; wel zal voor oogst 1960 de aanvullende toeslag van deze granen geschieden in de vorm van een uniforme toeslag per ha., waarvan de hoogte zal worden afgestemd op het verschil tussen de kostprijs en de gemiddelde opbrengstprijs van rogge (met een maximum van 150,per ha.). De afzet en prijsvorming van consumptie-aardappelen verliep opnieuw vrij voorspoedig; speciaal in het vroege najaar waren de prijzen aan de hoge kant. De minimum-garantieregeling voor deze aardappelen werd opgeheven. Ten aanzien van de fabrieksaardappelen gaf de Minister het voornemen te kennen over te gaan naar een stelsel van toeslag per ha. in plaats van een toeslag op de vermaalde aardappelen. Tegen deze koerswijziging werden door het bedrijfsleven grote bezwaren ingebracht en op het einde van het verslagjaar werd verwacht, dat het overleg tussen de Minister en het Landbouwschap tot een voor beide partijen bevredigend compromis zou leiden. De basisprijs voor suiker oogst 1960 kwam enigzins boven die van de voorafgaande oogst te liggen, maar deze zal opnieuw slechts gelden voor een hoeveelheid suiker, welke door het binnenland wordt verbruikt. De beperking van de garantie zal, bij de lage suikerproductie voor oogst 1959, niet leiden tot een reductie van betekenis op de gemiddelde suikerbietenprijs. Terwijl in het vorige verslagjaar op de zuivelmarkten een ernstige crisis bestond, was de ont wikkeling in het verslagjaar geheel anders. De zuivelprijzen lagen gemiddeld op een aanmer- 24 kelijk hoger niveau en liepen in october-november zelfs bijzonder sterk omhoog. Van moeilijk te verkopen overschotten was geen sprake; het In- en Verkoopkantoor voor Zuivelproducten had nagenoeg geen voorraden. Het was wel enigermate verrassend, dat ondanks de droogte de melkproductie in ons land nog toenam; zij steeg met 260.000 ton tot 6.500.000 ton, dit is met 4%. Wel is in enige provincies gedurende kortere of langere tijd de productie bij die van het voorafgaande jaar ten achter gebleven, maar dit werd meer dan gecompenseerd door een productie-stijging elders. Dit was slechts mogelijk door grote aankopen van veevoeder, ten dele uit nood ten dele van wege tijdelijk gunstige uitbetalingsprijzen voor melk. De afzet van consumptiemeik per hoofd van de bevolking liep niet verder terug. Wat de verwerking van de industriemelk betreft liet het verslagjaar een aanmerkelijke toeneming zien van de productie van condens, niet-mager melkpoeder en kaas (en van boter in het najaar) en een beduidende daling voor wat betreft de productie van mager melkpoeder (en van boter in voorjaar en zomer). Uiteraard werden deze productie-verschuivingen uitgelokt door de ontwikkelingen op de internationale markten. Vooral ten gevolge van de veel gunstiger prijzen steeg de waarde van de Nederlandse zuivelexport van 679 millioen in 1958 tot 876 millioen in het verslagjaar. Voor het eerst in de geschie denis bereikte ons land een kaasuitvoer van 100.000 ton. Het landbouwbedrijfsleven stond critisch en afwijzend tegenover de ontkoppeling van garantieprijs en kostprijs. De garantieprijs 1959/60 werd uiteindelijk vastgesteld op 28,9 ct per kg. melk van 3,7% vet voor een maximum van 5 milliard kg. Het zg. marktrisico werd afgeschaft; in de garantieregeling 1958/59 zouden de veehouders de helft voor hun rekening hebben moeten nemen, wanneer en voorzover het verschil tussen garantieprijs en gemiddelde opbrengstprijs meer dan 5 ct per kg. zou bedragen. Dit is echter niet nodig gebleken omdat de gemiddelde opbrengstprijs slechts ruim 4 ct beneden de garantieprijs bleek te liggen. De slachtveemarkt vertoonde in het verslagjaar opnieuw een voor de veehouders bevredigend peil. Veel meer jongvee werd aangehouden uitsluitend voor de vleesproductie. De vrees dat in het najaar de markt zou worden verstoord door extra grote aanvoeren in verband met de droogte werd niet bewaarheid; van de invriesregeling werd maar een beperkt gebruik gemaakt. De varkensprijzen hebben het gehele jaar boven de kostprijs gelegen. De jaarproductie lag wederom op ongeveer 4 millioen stuks. In de zomermaanden was er een schaars aanbod van slachtvarkens, maar in het najaar namen de aanvoeren sterk toe, zodat op het einde van het verslagjaar de prijzen aanmerkelijk terugliepen en gerekend moest worden op een verdere daling der prijzen. Dit hield ten nauwste verband met een verzadiging van de spekmarkt, met name West-Duitsland. De uitbreiding van de pluimveestapel in ons land en diverse andere landen én de sterk toe genomen eieren-exporten van Oost-europese landen naar West-Duitsland waren de voornaamste factoren waaróm de prijzen van eieren in het verslagjaar laag en voor de pluimveehouders onbevredigend waren. Het aantal uitgevoerde eieren bracht een nieuw record meei dan 3 milliard stuks maar de waarde van deze export lag slechts weinig boven die van 1958, toen de eierprijzen evenmin aan de hoge kant waren. De export van slachtpluimvee kon worden vergroot, maar ondervond in steeds toenemende mate de concurrentie van de Verenigde Staten en Engeland. De reeds jarenlang door het bedrijfsleven aangewende pogingen tot doorbreking van de te straffe vestigingswetgeving en tot uitbreiding van het aantal verkoopplaatsen van (bevroren) slachtpluimvee konden in het verslagjaar eindelijk met enig succes worden bekroond. 25

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1959 | | pagina 15