15
Vergelijkend overzicht van de spaarinstellingen
Het jaar 1959 is een uitstekend spaarjaar geweest. Het spaarresultaat van de vier groepen
van spaarinstellingen, te weten de Rijkspostspaarbank, de algemene spaarbanken en de boeren
leenbanken, aangesloten bij respectievelijk de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht
en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven overtreft dat van vorige jaren.
Het spaarsaldo d.i. het verschil tussen de inlagen en terugbetalingen steeg van 686
millioen in 1958 tot 833 millioen in 1959.
Het verloop van de spaarsaldi bij de vier groepen spaarinstellingen vertoont het volgende
beeld:
Spaarsaldi bij de vier groepen spaarinstellingen in 1956, 1957, 1958 en 1959
(in millioenen guldens, exclusief rente)
Spaarsaldi
1956 1957 1958 1959
Relatieve toe- of afneming
in
1956 1957 1958 1959
Rijkspostspaarbank
Algemene spaarbanken
Boerenleenbanken Utrecht
Boerenleenbanken Eindhoven
173 - 4 128 161
101 - 60 139 236
65 67 263 272
57 85 156 164
10,2 - 0,2 6,5 7,5
5,4 3,0 7,1 10,7
4,3 4,2 15,3 13,3
7,3 9,9 16,1 14,2
Totaal
396 88 686 833
6,8 1,4 10,3 11,0
Deze gunstige cijfers zijn voor een belangrijk deel te danken aan de voortgaande stijging van
de persoonlijke inkomens en het relatieve kleine verschil tussen de door de spaarbanken vergoede
rente en de rente op de kapitaalmarkt. Indien dergelijke omstandigheden gelden, vertonen de
besparingen bij de Rijkspostspaarbank en de algemene spaarbanken in het algemeen een gun
stiger beeld dan bij de boerenleenbanken. Dit verschil in ontwikkeling tussen de besparingen
bij de boerenleenbanken en de andere groepen spaarinstellingen kan worden verklaard door het
verschil in inkomensniveau, het verschil in bestedingspatroon en de invloed van de investeringen
in het agrarisch bedrijfsleven op de besparingen bij de boerenleenbanken. Bij vermindering van
de investeringen komen tijdelijk afsclirijvingsgelden op spaarrekening bij de boerenleenbanken
beschikbaar; in tijden van toenemende investering, zoals in 1959 het geval was, blijft de stijging
van de agrarische besparingen ten achter bij de besparingen in de steden.
Hiervan is de invloed te bespeuren in de verbetering in het spaarsaldo bij de Rijkspost
spaarbank en de algemene spaarbanken in 1959 ten opzichte van 1958, welke verbetering veel
groter was dan bij de boerenleenbanken. Bij deze laatste instellingen was het spaarsaldo
nauwelijks groter dan in 1958, bij eerstgenoemde groepen overtrof het spaarresultaat van 1959
dat van 1958 echter aanzienlijk.
W M K' P8"sen m „Weekblad voor Nederlandsche spaarbanken jan. 1960 alsmede W. M. N. van den
\X ïldenberg en W. J. Dalmijn in „Economische en Statistische Berichten" van 23 januari 1960.
14
SPAARSALDI
inlagen minus ferugbelalingen
(exclusief rente in millioenen guldens)
280
260
240
220
200
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
- 20
-40
-60