13
Bij de vier groepen van spaarinstellingen afzonderlijk verliep de spaarvorming als volgt:
Spaarvorming bij de vier groepen van spaarinstellingen in 1955, 1956, 1957 en
(in millioenen guldens, exclusief rente)
1958
Spaarsaldi
Relatieve toe- of afneming
in 0/o
1955
1956
1957
1958
1955
1956 1957
1958
Rijkspostspaarbank
Algemene Spaarbanken
Boerenleenbanken Utrecht
Boerenleenbanken Eindhoven
157
214
107
85
173
101
65
57
4
60
67
85
128
139
263
156
10,4
13,4
7,8
12,6
10,2 0,2
5,4 3,0
4,3 4,2
7,3 9,9
6,5
7,1
15,3
16,1
Totaal
563
396
88
686
10,9
6,8 1,4
10,3
Bij vergelijking van de mate waarin de verschillende spaarinstellingen tot de vorming van
dit totale spaarsaldo hebben bijgedragen, blijkt, dat de boerenleenbanken hierin verreweg
het grootste aandeel hadden. Voor de gezamenlijke boerenleenbanken bedraagt het spaar
saldo over 1958 419 (152) millioen, waarvan voor rekening van de groep Utrecht 263
(67) millioen en voor de groep Eindhoven 156 (85) millioen. Hierna volgen de Algemene
Spaarbanken met 139 60) millioen, terwijl de Rijkspostspaarbank de rij sluit met 128
4) millioen.
De relatieve toeneming van het totale spaarsaldo, waaronder wordt verstaan de toeneming
van het spaarsaldo in 1958 uitgedrukt in procenten van het totale spaarsaldo per ultimo
1957, is in 1958 eveneens sterk gestegen nl. van 1,4% in 1957 tot 10,3% in 1958. De grootste
stijging deed zich voor bij de boerenleenbanken van de groep Utrecht, die de relatieve
toeneming zagen stijgen van 4,2% in 1957 tot 15,3% in 1958. Bij de Rijkspostspaarbank
was dit een stijging van 0,2% tot 6,5%. Bij de boerenleenbanken van de groep Eind
hoven steeg de relatieve toeneming van 9,9% in 1957 tot 16,1% in 1958, terwijl drt
percentage bij de Algemene Spaarbanken steeg van 3,0% in 1957 tot 7,1% in 1958.
Uit deze cijfers blijkt, dat de procentuele stijging van het spaartegoed bij de boeren
leenbanken van de groep Eindhoven het grootst was (16,1%). De relatieve toeneming van
het spaarsaldo bleef zowel bij de Rijkspostspaarbank als bij de Algemene Spaarbanken onder
het landelijk gemiddelde; bij beide groepen van boerenleenbanken lag zij boven het lan
delijk gemiddelde.
12
SPAARSALDI
inlagen minus terugbetalingen
(exclusief rente in millioenen guldens)
-20
-40
-60
1955 1956 1957 1958
Rijkspost r«l Algemene IBoerenleen pj-n Boerenleen
spaarbank ['ffi-d Spaarbanken 1 1 banken HH banken
280
260
240
220
200
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
-20
-40
-60