9 Internationale economische ontwikkeling Het dalend verloop van de prijzen voor grondstoffen op de wereldmarkten als gevolg van de inkrimping van de invoer daarvan in de Verenigde Staten, de vertraging van de acti viteit in West-Europa en de stagnatie van de economische ontwikkeling in Groot-Brittannië was kenmerkend voor de wereld-conjunctuur in 1958. De verslechtering van de betalings balansen der grondstoffen producerende landen heeft met name de uitvoer van de Verenigde Staten en van Engeland ongunstig beïnvloed. Opmerkelijk is, dat ondanks de gedaalde uitvoer de invoer van Amerika, met name uit de Europese landen, betrekkelijk stabiel is gebleven. Hierdoor, alsmede door de verbe tering van de ruilvoet tot uitdrukking komende in gelijkblijvende of stijgende uitvoerprijzen tegenover lagere prijzen van te importeren grondstoffen, kon de betalingsbalanssituatie van de meeste Westeuropese landen aanzienlijk verbeteren. Deze ontwikkeling, die ook een verruiming van de geld- en kapitaalmarkt in deze landen tot gevolg had, maakte het mogelijk, dat het op gang komen van de gemeenschappelijke markt, bestaande in een eerste tariefsvermindering en contingentenverruiming tussen de zes landen van de Europese Economische Gemeenschap, begunstigd kon worden door enige andere tegelijkertijd van kracht geworden maatregelen. In de monetaire sfeer betrof dit de liquidatie van de Europese Betalingsunie, waardoor de Europese Monetaire Overeenkomst in werking trad met als gevolg een verhoogde convertibiliteit van de verschillende valuta. Voor Frankrijk kwam nog daarbij de liberalisatie van het buitenlands handelsverkeer tot het reeds eerder door de andere O.E.E.S.-landen bereikte peil. Hierbij paste volkomen de op voorstel van de Benelux getroffen maatregel om de tariefsverminderingen en gedeelte lijk ook de contingentsverruimingen, die binnen de E.G.G. tot stand kwamen, ook uit te strekken tot de andere O.E.E.S-landen. Zowel van een te verwachten verbetering van de wereldconjunctuur, die kan worden tegemoetgezien bij een verbetering van de betalingsbalanssituatie van de grondstoffen pro ducerende landen, indien Amerika en Europa hun invoeren uit deze landen zouden verhogen, als van de even geschetste maatregelen in Westeuropees verband, mag een gunstig effect op de economische ontwikkeling van de vrije wereld worden verwacht. Waarschijnlijk is evenwel, dat dit in Europa slechts na verloop van tijd merkbaar zal worden. Daarom blijft met name voor de E.E.G.-landen, waarvan het conjunctuurverloop klaar blijkelijk meer en meer door aan deze landen eigen factoren bepaald wordt, de vraag klem men of verder in een afwachtende houding kan worden berust dan wel of voorzichtige conjunctuurstimulerende maatregelen in aanmerking komen. Economische ontwikkeling in Nederland De conjuncturele teruggang of recessie, die gedurende de eerste maanden van 1958 nog de overheersende trek was in het economische beeld van Nederland, heeft in de loop van het jaar plaats gemaakt voor een aarzelende hervatting van de opgaande lijn, die globaal 8 gesproken kenmerkend is voor de na-oorlogse ontwikkeling. Men zou kunnen stellen, dat de teruggang tegen het midden van het jaar werd gestuit, terwijl enige maanden later een begin van verbetering in de conjunctuur inzette. Lagen de indexcijfers van de industriële productie voor de eerste twee kwartalen van 1958 beneden de overeenkomstige cijfers van 1957, het derde en vierde kwartaal gaven een stijging te zien in vergelijking met de cijfers van een jaar tevoren. Een en ander bracht mee, dat uiteindelijk het indexcijfer van de industriële productie (1953 100) voor het jaar als geheel niet veranderde ten opzichte van 1957, toen het 126 bedroeg. Ook het verloop van de werkloosheid wijst in de richting van een lichte verhoging van de activiteit in de tweede helft van het jaar. Indien deze verbetering zou aanhouden, zou het gemiddelde werkloosheidscijfer van 1959 een daling te zien geven ten opzichte van dat van 1958. Voor het afgelopen jaar als geheel echter bedroeg het werkloosheidscijfer 81.000, hetgeen aanmerkelijk hoger uitkwam dan het gemiddelde van 1957, dat 52.000 bedroeg. Op de geschetste ontwikkeling is onder meer van invloed geweest de toeneming van de export. Reeds in ons vorig verslag kon worden geconstateerd, dat mede als gevolg van de maatregelen tot bestedingsbeperking de productieve krachten zich in sterkere mate dan in de daaraan voorafgaande periode van overbesteding het geval was, op de export zijn gaan richten; het jaar 1958 heeft een verdere voortzetting van deze tendentie te zien gegeven. Gedurende het eerste halfjaar 1958 bedroeg de export van goederen 5.825 millioen, het geen een vooruitgang ten opzichte van het eerste halfjaar 1957 betekende, toen de export 5.617 millioen bedroeg. Tijdens het tweede halfjaar 1958 werd er voor 6.400 millioen gulden geëxporteerd, hetgeen eveneens een stijging in dezelfde orde van grootte betekende; in het tweede halfjaar 1957 bedroeg de export namelijk 6.153 millioen. Dat de stijging niet meer spectaculair was, behoeft echter niet te verwonderen, aangezien juist het tweede halfjaar van 1957 reeds een aanmerkelijke herleving van de export te zien gaf. Een andere factor, die vermoedelijk van betekenis is geweest bij het overwinnen van de deflatoire verschijnselen, wordt gevormd door de toegenomen uitgaven van de centrale overheid. Interessant is het in dit verband op te merken, dat deze uitgavenverhoging voor een belangrijk deel (subsidies via het Landbouw Egalisatie Fonds, additionele werken in verband met werkloosheidsbestrijding) juist het gevolg is van depressieve verschijnselen in binnen- en buitenland. Tegelijkertijd zijn de belastingontvangsten, die nauw samenhangen met de activiteit in het economisch leven, achtergebleven, waardoor het tekort van de Schat kist veel hoger uitviel dan aanvankelijk was geraamd. Wij hebben derhalve in het afgelopen jaar in Nederland iets kunnen constateren van de werking van de „automatische stabilisato ren" in het economisch leven. Uiteraard dienen deze zodanig te werken, dat in een tijd van toenemende activiteit de uitgaven verminderen en de belastingopbrengsten toenemen. Onder invloed van de toegenomen export en van de lagere activiteit in het bedrijfsleven in de eerste helft van het jaar, onder meer tot uitdrukking komende in een intering op voor raden, is de betalingsbalans, waarvan de lopende rekening in 1956 en 1957 een tekort ver-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1958 | | pagina 6