mmm 36 i Overzicht van de uitstaande voorschotten en credieten per 31 december 1957 en 1958 (in duizenden guldens) Hypotheek Borgtocht en diversen Aantal 1957 1958 Bedrag 1957 1958 Gemiddeld 1957 j 1958 Aantal 1957 1958 Bedrag 1957 1958 Gemiddeld 1957 1958 Voorschotten: Natuurlijke personen Rechtspersonen Debetsaldi op Lopende rekeningen Natuurlijke personen Rechtspersonen 35.498 533 39.798 578 246.210 18.531 299.489 20.373 6,9 34,8 7,5 35,2 20.673 996 26.711 975 55.863 32.450 59-885 34.330 2,7 32,6 2,2 35,2 6.734 163 7.628 142 35.121 9.111 42.785 7.529 5,2 55,8 5,6 53,0 5.686 874 5.936 855 16.677 26.900 17.422 20.904 2,9 30,8 2,9 24,4 De cijfers voor 1958 berusten op een schatting. De financiële positie van de Boerenleenbanken De financiële positie van de boerenleenbanken is in het verslagjaar verder versterkt. De toevertrouwde gelden namen in 1958, inclusief bijgeschreven rente, met 218 millioen toe tegen 118 millioen in 1957. De eigen uitzettingen van de boerenleenbanken gaven een stijging te zien van 73 (69) millioen. Van de toeneming der toevertrouwde middelen werd in 1958 33,49% in eigen kring uitgezet. In 1957 was dit voor 58% het geval. Met inbegrip van leningen verstrekt aan publiekrechtelijke lichamen en effecten beliep per ultimo 1958 het totaal van de eigen uitzettingen van de aangesloten boerenleenbanken 42,71% van de toevertrouwde middelen in vergelijking met 45,05% per ultimo 1957. Wordt bij de berekening van de verhouding tussen eigen uitzettingen en toevertrouwde middelen het effectenbezit van de boerenleenbanken buiten beschouwing gelaten, dan bedraagt het percentage eigen uitzettingen per ultimo 1958 38,59% tegen 40,96% per ultimo 1957. Bij het ter perse gaan van dit verslag waren de bedrijfsresultaten van de aangesloten boerenleenbanken over 1958 nog niet bekend. In 1957 beliepen de netto rente- en provisie inkomsten (d.i. het verschil tussen de rente en provisiebaten enerzijds en de rente en provisie- lasten anderzijds) 10,4 millioen tegen 9,1 millioen in 1956. De onkosten namen eveneens toe en wel van 5,5 millioen in 1956 tot 6,5 millioen in 1957. In het totaal van de gezamenlijke exploitatierekening van aangesloten boerenleen banken bleven de rente- en provisie-inkomsten relatief vrijwel gelijk aan die van 1956, terwijl de rentelasten stegen als gevolg van de verhoging van de spaarbankrente in 1957 tot 3%. Het bedrijfskostenpercentage daalde van 17,56% in 1956 tot 16,21% in 1957. TOEVERTROUWDE MIDDELEN EN EIGEN UITZETTINGEN BIJ DE AANGESLOTEN BOERENLEENBANKEN (in millioenen guldens) eigen uitzetlingen 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 j toevertrouwde middelen 43 45 43 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 1100 1200 1300 De cijfers in de groene staven geven aan de eigen uitzettingen uitgedrukt in procenten van de toevertrouwde middelen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1958 | | pagina 20