deling van deze aangelegenheid in de Tweede Kamer leidde niet tot een wijziging in de
regeringsbeslissingen.
De agrarische export was naar waarde in het verslagjaar slechts een weinig hoger dan
in 1957.
Uitvoer van land
en tuinbouwproducten
(in mil
oenen
guldens)
januari-december 1957
januari-december 1958
Totaal akkerbouwproducten
538
619
Totaal veehouderijproducten
1.905
1.837
Totaal tuinbouwproducten
720
740
Totaal
3.163
3.196
De toeneming van de uitvoerwaarde in de akkerbouwsector was vooral toe te schrijven
aan de gunstige exportmogelijkheden voor aardappelen. Dat de veehouderij-export achter
uit ging was uitsluitend het gevolg van de zeer lage zuivelprijzen in een groot deel van
het jaar. Een, zij het geringe stijging van de tuinbouwuitvoer kon worden bereikt; tegenover
een daling van de waarde van de geëxporteerde groenten en fruit, stond een stijging van
de export in de andere tuinbouwsectoren. Het aandeel van de land- en tuinbouwexport in de
waarde van de totale nederlandse uitvoer liep opnieuw enigszins terug, n.1. van bijna 27%
tot ruim 26%.
Het is, gelet op de grote afhankelijkheid van de Nederlandse land- en tuinbouw van de
afzet in het buitenland, zeer begrijpelijk dat boeren en tuinders een bijzondere belang
stelling hebben voor hetgeen er op het terrein van internationale economische samenwerking
plaats vindt.
Ernstige bezwaren bestonden in de kringen van land- en tuinbouw tegen het Benelux-
Unie-Verdrag, dat in de loop van het verslagjaar door de 3 regeringen werd ondertekend.
De op de agrarische sector betrekking hebbende bepalingen hielden immers geen verbetering
in ten opzichte van de huidige landbouwprotocollen; bovendien werd gevreesd, dat de in
het verdrag opgenomen regelingen ten aanzien van de hantering van minimum-invoer
prijzen een slecht precedent zouden betekenen met het oog op de ontwikkeling van de euro-
markt. Het verdrag tot instelling van de Europese Economische Gemeenschap trad op de
eerste dag van het verslagjaar in werking. Op het terrein van de geleidelijke afbraak van
onderlinge handelsbeperkingen en opbouw van een gemeenschappelijk landbouwbeleid
vonden in 1958 slechts activiteiten van voorbereidende aard plaats, maar verwacht kan
worden dat spoedig ook voor de Nederlandse land-en tuinbouw belangrijke beslis
singen in het kader van de E.E.G. zullen worden getroffen. In het verslagjaar vonden
talrijke besprekingen plaats over de totstandkoming van een Westeuropese vrijhandelszone
dan wel economische associatie. De landen, welke lid zijn van de Organisatie voor Europese
Economische Samenwerking (O.E.E.S.) maar niet van de E.E.G.stonden op het standpunt
dat West-Europa in tweeën zou worden gesplitst, wanneer er naast de E.E.G. niet een ver-
20
drag tot economische samenwerking in een of andere vorm tussen al deze landen tot stand
zou komen. Bij deze onderhandelingen deden zich zeer grote moeilijkheden voor, welke op
het einde van het verslagjaar niet waren opgelost. Integendeel, op dat moment dreigde er
een impasse, die met een voorlopige regeling werd overbrugd. Ook voor de Nederlandse
land- en tuinbouw met zijn belangrijke export naar diverse O.E.E.S.-landen buiten het E.E.G.-
gebied is deze aangelegenheid van uiterst groot belang. Mede daarom is het te hopen dat
het binnen afzienbare tijd mogelijk zal blijken tussen alle O.E.E.S.-landen tot overeen
stemming te geraken over een zodanige samenwerking, dat de ten uitvoerlegging van het
E.E.G.-verdrag hierdoor niet belemmerd wordt én voor het agrarische probleem een ook voor
ons land bevredigende regeling wordt bereikt.
Bijzondere sectoren
In de akkerbouwsectoren waren de oogstopbrengsten over het algemeen niet onbevre
digend, voor suikerbieten zelfs zeer goed. Belangrijke wijzigingen in het garantiebeleid
werden voor de akkerbouwproducten niet aangebracht. De richtprijs voor tarwe werd een
weinig verhoogd. Dat was ook het geval ten aanzien van de minimum-prijzen voor gerst
en haver, gebaseerd op de kostprijzen van deze granen in de kleigebieden, welke de
grondslag vormen voor de hantering van monopolieheffingen. In het systeem van deze
heffingen kwam geen verandering van betekenis. Daar vooral in de eerste helft de invoer
heffingen op voergraan relatief hoog waren, werden bij export van veredelde producten
ook betrekkelijk hoge restitutie-bedragen verleend; over het algemeen werkte dit stelsel
van exportrestituties bevredigend. Het toeslagstelsel voor granen, geteeld op de lichte
gronden, bleef gehandhaafd, terwijl de minimumgarantieprijzen voor deze producten even
eens wat verhoogd werden.
Ter bevordering van het akkerbouwklimaat en met het oog op de verlening van een zekere
compensatie aan de gemengde bedrijven voor de inkomstenderving uit hoofde van de
garantieregeling voor melk werd door de overheid 25 miljoen beschikbaar gesteld. Deze
zullen waarschijnlijk worden aangewend voor een gelijke toeslag per ha voergraan, inclusief
rogge, over het gehele land.
De afzet en prijsvorming van consumptie-aardappelen verliepen vrij vlot. De garantieprijs
voor fabrieksaardappelen oogst 1959 werd, zij het weer voor een beperkte hoeveelheid,
hoger vastgesteld dan voor de vorige oogst. De basisprijs voor suiker oogst 1959 werd
verlaagd ten opzichte van die voor oogst 1958; deze verlaging houdt in feite een overeen
komstige verlaging in van de garantieprijs voor suikerbieten, hetgeen mogelijk was doordat
de kostprijs was gedaald. Een differentiatie van de suikerbieten-prijs op grond van grote
verschillen in kostprijzen tussen de diverse gebieden werd anders dan voor de oogst 1957
voor de oogst 1958 niet toegepast. Voor vlas, waarvan het areaal in verband met de lage
prijzen sterk werd ingekrompen, kwam een garantieregeling tot stand, welke echter door
het bedrijfsleven onvoldoende werd geacht.
Omtrent het melk- en zuivelbeleid is in het verslagjaar heel veel te doen geweest. De
scherpe prijsdalingen van zuivelproducten maakten het noodzakelijk op het einde van april
de inleveringsprijzen drastisch te verlagen, daar anders een zeer groot deel van de boter- en
kaasproductie bij het In- en Verkoopkantoor voor Zuivelproducten zou worden ingeleverd.
21