Dat de regering deze blokkering, met voorwaarde te stellen bij de uitkering van de bedra gen, voorstelde, hield ten nauwste verband met haar gedachten en plannen op het gebied van de structuurpolitiek. De Nederlandse landbouw zou allerlei gebreken vertonen, speciaal in de vorm van talrijke te kleine bedrijven. Daardoor zou het voeren van een bevredigend garantie- prijsbeleid sterk bemoeilijkt worden en mede daarom zou langs allerlei wegen getracht moe ten worden tot opheffing van de knelpunten in de agrarische structuur te geraken; diverse diepingrijpende maatregelen van boven af zouden niet gemist kunnen worden. Deze visie van de regering heeft in het verslagjaar op allerlei plaatsen tot soms felle discussies aanleiding ge geven, zoals bij behandeling van de nota inzake beperking der bestedingen en van het wets ontwerp tot nieuwe regeling van de pacht. Zij zullen ongetwijfeld opnieuw ontbranden, wan neer de van regeringszijde meermalen aangekondigde ontwerpen op het terrein van vestigings eisen ten aanzien van personen en bedrijf in de openbaarheid komen. De herziening van verschillende uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen welke op enkele punten minder ver ging dan door het Landbouwschap was voorgesteld leidde tot een niet onbelangrijke verhoging van garantieprijzen, met name voor de melk. Alles bij elkaar genomen waren de uiteindelijke resultaten, door de „ruk aan de bel" van het Landbouwschap bereikt, voor de landbouw niet onbevredigend. Maar er waren ook enkele sciiaduwzijden, te weten: de verlaging van de bedragen voor grondrente en de dienovereenkomstig hogere nor men voor de bedrijfsgebouwen. Dit laatste is reeds gebleken toen op het einde van het jaar de nieuwe normen werden gepubliceerd, welke de Grondkamer als leidraad moet hanteren bij de toetsing van maximum-koopprijzen. De geleidelijke opvoering van de agrarische produktie over de gehele wereld en de vele import-beperkende en export-stimulerende maatregelen hebben, soms tezamen met de scherpe daling in vrachttarieven, tot consequentie gehad, dat de prijzen van verschillende agrarische pro- dukten op internationale markten in het verslagjaar vaak op een laag peil lagen. Nederland on dervond de moeilijkheden hiervan op het terrein van de zuivel groot boteroverschot bij het I V.Z. van varkensvlees, van eieren (tot het najaar), van vlas, enz. Mede daardoor is de waarde van de agrarische export in het verslagjaar beneden die van 1956 gebleven. Uitvoer van land- en tuinbouwproducten (in millioenen guldens) januari-december 1956 januari-december 1957 Totaal akkerbouwprodukten 694 535 Totaal veehouderij produkten I.806 1.905 Totaal tuinbouwprodukten 687 718 Totaal: 3.ï87 3.158 De veehouderij liet nog een toename zien, welke vooral te danken was aan het grotere ex port-volume. Ook de tuinbouw zag de waarde van zijn uitvoer verder groeien, mede ten ge volge van goede prijzen bij de export gemaakt. De akkerbouwsector echter gaf een daling te zien, welke vooral veroorzaakt werd door een teleurstellende export van aardappelen en vlas. Het aandeel van de land- en tuinbouwexport in de waarde van de totale Nederlandse uit voer liep terug van 29,2 tot 26,7%. 20 In het licht van de grote export-afhankelijkheid van de Nederlandse land- en tuinbouw en de daaruit zo vaak ondervonden moeilijkheden had wellicht verwacht mogen worden, dat het landbouwbedrijfsleven met instemming de totstandkoming van het euromarktverdrag zou hebben begroet. De meningen hierover waren echter niet onverdeeld gunstig. Ernstige bezwa ren werden n.1. ingebracht tegen diverse bepalingen van het verdrag. Een grote rol speelde hierbij de vrees dat de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt, althans voor de agrarische produkten, nog zeer vele jaren op zich zal laten wachten en dat in deze lange over gangsperiode de Nederlandse land- en tuinbouw voor grote moeilijkheden zal kunnen komen te staan. Ongetwijfeld vindt deze ongerustheid grond in verschillende op de landbouw betrek king hebbende bepalingen van het verdrag en niet zonder reden is men beducht, dat van het tot stand komen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid en van het opheffen van alle beper kingen ten aanzien van de handel in agrarische produkten tussen de euromarkt-landen onder ling vooralsnog niet veel terecht zal komen. Het zou echter niet stroken met de doelstellingen van het verdrag noch met het gemeenschappelijk belang van de 6 landen, wanneer de land bouwsector ver achter zou blijven bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt in de overige sector van het bedrijfsleven. Het zal derhalve noodzakelijk zijn, dat alle 6 landen, ook op agrarisch terrein, geleidelijk gaan afzien van een verdediging van hun eng-nationale belangen op korte termijn en steeds meer en meer de belangen van de gemeenschap op de voorgrond gaan stellen. In het verslagjaar is de gedachte aan een nieuwe en nog ruimere vorm van economische sa menwerking in West-Europees verband naar voren gekomen: het idee van een vrijhandelszone. Reeds dadelijk bleek, dat ook hierbij de landbouw een struikelblok zal vormen. Bijzondere sectoren Tengevolge van het natte weer waren de oogstopbrengsten raar kwantiteit en vooral naar kwaliteit voor veel akkerbouwprodukten aan de matige kant. In het garantiebeleid werden voor wat de akkerbouwsector betreft weinig veranderingen aangebracht. De richtprijs voor tarwe bleef gehandhaafd en werd voor oogst 1957 gebracht op 28,50 per 100 kg. Ten aanzien van de voergranen werd het systeem van minimum-prijzen en monopolieheffingen geconti nueerd. Langdurig is gediscussieerd over het niveau van deze minimum-prijzen. Uiteindelijk besloot liet Bestuur van het Landbouwschap de regering voor te stellen voor de voergranen een beleid te voeren ten dele via monopolieheffingen en ten dele door middel van toeslagen uit de schat kist. De regering stelde, dat geen gelden beschikbaar waren voor deze toeslag en dat daarom de minimum-prijzen (gelijk aan de kostprijzen van gerst en haver, geteeld op betere gronden) volledig door middel van invoerheffingen zouden moeten worden nagestreefd. Aangezien intus sen de voergraan-prijzen op de wereldmarkt een scherpe daling te zien gaven, moest met hoge monopolieheffingen worden gewerkt, hetgeen grote moeilijkheden meebracht voor de veehouderij, met name voor de pluimvee- en varkenshouderij. Het duurde verschillende maan den voordat de regering besloot over te gaan tot het verlenen van restitutie (van de stijging der voerkosten door deze heffingen) bij de uitvoer van varkensvlees, eieren en andere pluim- veeprodukten. Het toeslagstelsel voor rogge en andere voergranen van de lichte gronden werd gehandhaafd. 21

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1957 | | pagina 12