De van maand tot maand stijgende credietuitzettingen der boerenleenbanken na
men tegen het einde van het verslagjaar een verontrustend verloop toen daarte
genover practisch geen nieuwe besparingen meer stonden. In verband daarmede
bleken maatregelen noodzakelijk ter waarborging van de voorziening in de finan
cieringsbehoeften van de leden der boerenleenbanken.
De geleidelijke uitbreiding in de loop van de voorafgaande jaren van de moge
lijkheden tot opneming van credieten en voorschotten door de leden van de boe
renleenbanken zou niet in de matezoals thans is geschied, gehandhaafd hebben
kunnen blijven, indien daarnaast geen beperkingen zouden zijn aangelegd aan de
financiering door de boerenleenbanken van niet-leden, zowel in de private als in
de publieke sector. Deze uitzettingen bij niet-leden werden geheel stop gezet, toen
bleek, dat uitzettingen in de vorm van credieten en voorschotten aan leden de bij
de boerenleenbanken binnenkomende besparingen ruim overtroffen. Met ingang van
het lopende jaar werden de rente-tarieven bij de boerenleenbanken ook aangepast
aan het sterk gestegen renteniveau.
De tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank gaven na een alge
meen opwaartse beweging tot september van het verslagjaar over het gehele jaar
een daling te zien van f 608 tot f 582 millioen (met bijgeschreven rente). Per einde
augustus bereikten zij de hoogste stand met f 628 millioen zonder bijgeschreven
rente). De debet saldi van bedrijfsdebïtèur en der Centrale Bank stegen van f 85 tot
f ui millioen.
Anders dan het geval is bij de aangesloten boerenleenbankendie de rentevoet van
eigen uitzettingen steeds kunnen aanpassen aan de zich wijzigende rentestand, is
zulks voor de Centrale Bank, gezien de aard van het merendeel har er beleggingen,
slechts mogelijk door verkoop daarvan. Teneinde haar financiële positie zoveel
mogelijk te versterken, mede in verband met een noodzakelijk gebleken overgang
naar een hogere spaarrente deze iverd met ingang van het lopende boekjaar ver
hoogd tot 3% werd door de Centrale Bank tot een bedrag van f 25 millioen aan
laag rentende beleggingen afgestoten en in hoger rentende uitzettingen omgezet.
Hierbij tverd een verlies genomen tot een bedrag van f 7,3 millioen, dat geheel ten
laste van de Verlies- en Winstrekening werd afgeschreven. Dit in aanmerking ne
mende waren de bedrijfsresultaten niet onbevredigend.
Na reservering van f 780.000,voor belastingen, f 250.000,voor bedrijfsri
sico's en na algehele afschrijving van voorzieningen terzake van gebouwen en be
drijfsinrichting, die op rond f 400.000,kunnen worden gesteld, resteert een netto
winst van f 295.-J12,(482.501,
De hierna volgende bespreking van de 'jaarstukken, die door enige algemene be
schouwingen wordt voorafgegaan, is als volgt ingedeeld:
Internationale situatie
Economische situatie van Nederland
Monetaire situatie. Geld- en kapitaalmarkt
Uitvoering Wet Toezicht Credietwezen
Vergelijkend overzicht van de ontivikkeling bij verschillende spaarinstellingen
Gang van zaken in land- en tuinbouw
Gang van zaken bij de Boerenleenbanken
Gang van zaken bij de Centrale Bank
Organisatie en werkzaamheden van de Centrale Bank.
Internationale situatie
In internationaal politiek opzicht heeft 1956 de wereld voor harde feiten geplaatst. De Suez-
affaire bewees, dat Engeland en Frankrijk niet in staat waren een doorslaggevende invloed
uit te oefenen op de wereld-situatie. Als gevolg daarvan werd Amerika steeds meer voor de
consequentie gesteld van zijn leiderschap in de wereld. Het in Hongarije gepleegd verraad
maakte een einde aan de glimlach-politiek in de betrekkingen tussen de communistische lan
den en de rest van de wereld. De europese landen werden zich meer en meer bewust alleen
in eenheid vrede, vrijheid en welvaart voor de toekomst veilig te kunnen stellen.
Inmiddels bracht 1956 aan de west-europese landen, ondanks de moeilijk geworden olie-
voorziening, een toenemende welvaart, die werd gedragen door een voortgezette hoogconjunc
tuur in Amerika en die werd bevorderd alhoewel in onvoldoende mate door een stij
ging van de eigen productiviteit. Meer en meer gaat de welvaartsontwikkeling in de verschil
lende landen evenwel met spanningsverschijnselen gepaard, die zich vooral uiten in een te
kort aan arbeidskrachten en kapitaal. Voorzover crediet-politieke maatregelen (renteverhoging
en credietbeperking) niet voldoende bleken om deze spanningen de baas te blijven, werden
verdergaande maatregelen, zoals verhoging van belastingen en dergelijke in overweging geno
men. Met de stijging van de welvaart nam ook de bekommernis toe over de verdeling daarvan
en zelfs in zo sterke mate, dat klaarblijkelijk vergeten werd, dat welvaart slechts kan worden
verdeeld, voorzover zij wordt geproduceerd. Ook dit is een hard feit, waarvoor menig land
en niet in de laatste plaats ons eigen land in het afgelopen jaar werd gesteld. Voorzover daar
mede onvoldoende werd rekening gehouden gaat het probleem van de inflatiebestrijding een
rol spelen, met welk probleem ook ons land werd en wordt geconfronteerd.
Economische situatie in Nederland
Zoals reeds verschillende jaren achtereen het geval was, kan ook thans weer gesproken wor
den van een in vergelijking met het jaar tevoren toegenomen bedrijvigheid, zoals b.v. blijkt uit
de stijging van het indexcijfer voor de industriële productie; dit steeg namelijk van 118 in
I955 I24 i° *95^ (I953 100). De werkloosheid nam nog iets verder af en wel tot een
maandgemiddelde van 30.000 (tegenover 41.000 in 1955). Dit lage cijfer wijst op een ver
scherping van de situatie, die gewoonlijk als „schaarste aan arbeidskrachten" wordt aan
geduid.
Het reeds in voorafgaande jaren geconstateerde achterblijven van de stijging van de uitvoer
bij die van de invoer zette in het afgelopen jaar verder door met als resultaat, dat het percen
tage van de invoer van goederen, dat door uitvoer wordt gedekt, daalde van 84% in 1955
tot 77% in 1956. Deze ontwikkeling was een van de oorzaken van het feit, dat het saldo op
de lopende rekening van de betalingsbalans, dat de laatste jaren een geleidelijk lager wor
dend overschot had vertoond, in 1956 voor het eerst sinds medio 1951 een tekort te zien gaf,
welk tekort rond 600 millioen bedroeg. Hieruit bleek een zodanige toeneming van de bin
nenlandse bestedingen, dat het totaal daarvan het nationaal inkomen ging overtreffen. Werd
in de afgelopen jaren in beschouwingen over de monetaire situatie vooral gewezen op de
uit het buitenland komende inflatoire tendenties, in het afgelopen jaar zijn de inflatoire
impulsen eerder uit het binnenland gekomen, een situatie, die uiteraard ernstiger is, omdat in
7