36 37 Vergelijking der cijfers doet zien, dat het procentueel aandeel van de financiering der landbouwcoöperaties en landbouwinstellingen daalde. In absolute zin namen de daaraan ver leende voorschotten en credieten toe, doch dit slechts in beperkte mate: de stijging bedroeg 8,1 millioen tegenover 5,8 millioen in het voorgaande jaar. De nieuwe uitleningen von den wederom in belangrijke mate plaats in de sector der aan- en verkoopcoöperaties; daarnaast blijft ook de crediet- en voorschotverlening aan de zuivelfabrieken en het veilingwezen van betekenis. De toeneming der uitstaande voorschotten bedroeg in 1956 74,8 millioen, die van de de- betsaldi op lopende rekening 19 millioen. Tegenover dit totaalbedrag van de stijging der uitzettingen met 93,8 millioen stond, in tegenstelling met de voorafgaande jaren, geen even redige stijging der toevertrouwde middelen, welke per saldo met 72 millioen toenamen. De toeneming der uitzettingen betrof in dit jaar voor 54,8 millioen, d.i. voor 38%, uitlenin gen aan boeren en tuinders en hun coöperaties en instellingen; in het jaar 1955 was het over eenkomstige cijfer 41 millioen, zijnde 84% van de totale toeneming der uitzettingen. Nu ook uit de cijfers een stijgende financieringsbehoefte van land- en tuinbouw blijft spreken, zal vooralsnog de crediet- en voorschotverlening der boerenleenbanken Gp ander gebied matiging moeten ondergaan. De financiële positie der Boerenleenbanken De aan de aangesloten boerenleenbanken toevertrouwde middelen namen in het verslag jaar toe met 72 (125) millioen. De uitzettingen in eigen kring stegen met 94 (49) mil lioen. Op 31 december 1956 bedroegen de eigen uitzettingen (met inbegrip van effecten en leningen aan publiekrechtelijke lichamen) 43,06% (35,30) van de toevertrouwde middelen. In dien alleen de uitstaande voorschotten en debetsaldi op lopende rekening in aanmerking worden genomen, beloopt dit percentage 38,5% (31,1). De rentevergoeding over het rekening-couranttegoed van de aangesloten boerenleenbanken bij de Centrale Bank bleef in 1956 ongewijzigd gehandhaafd. Over een bedrag gelijk aan 15% van de aan de boerenleenbanken toevertrouwde gelden werd in rekening-courant bij de Cen trale Bank vergoed 1 daarboven 3%. Voor boerenleenbanken met een relatief gering bedrag aan toevertrouwde middelen gold een lager percentage dan 15%, waarover in re kening-courant de lagere rente van 1%% werd vergoed. De cijfers betreffende de bedrijfsresultaten van de boerenleenbanken over het jaar 1956 waren bij het ter perse gaan van dit verslag nog niet vastgesteld. In het jaar 1955 beliepen de rente- en provisie-inkomsten van de boerenleenbanken onder aftrek van vergoede rente 8 millioen te vergelijken met 6,4 millioen in 1954. De onkosten stegen van 4 millioen in 1954 rot 4,8 millioen in 1955. De totale netto-winst na aftrek van alle onkosten, afschrijvingen en belastingen bedroeg over 1955 1,6 millioen. In 1954 bedroeg de totale netto-winst 1,5 millioen. Deze bedra gen konden aan de reserves van de boerenleenbanken worden toegevoegd, die per ultimo 1955 23,4 millioen bedroegen. Voor het eerst in de geschiedenis van de boerenleenbanken aangesloten bij de Centrale Bank te Eindhoven bedraagt de totaaltelling van de gecombineerde balans van de aangesloten boe renleenbanken meer dan 1 milliard. Ongetwijfeld stelt de veranderde toestand in het financieel bestel van ons land, die geken merkt wordt door grote geldschaarste en een sterk gestegen renteniveau, de boerenleenban ken voor grote problemen. Willen zij in staat zijn de nederlandse landbouw door een moei lijke periode heen te helpen, dan zullen zij er voor moeten zorgen, dat zoveel mogelijk mid delen ter beschikking komen voor de financiering van de credieten en voorschotten, die on getwijfeld op ruime schaal door land- en tuinbouw zullen worden gevraagd. Daarvoor is nodig het propageren van het sparen bij de boerenleenbanken. Daarnaast kan de geldstroom naar de boerenleenbanken worden bevorderd door het stimuleren van het lo pende rekeningverkeer. Het is een levensbelang van land- en tuinbouw, dat de boerenleenban ken kunnen blijven voldoen aan de grote financieringsaanvragen, die bij een verandering van de bedrijfsstructuur in de landbouw, aan haar zullen worden voorgelegd. Een actief optreden van de boerenleenbanken met name in het spaarverkeer zal daarom dringend nodig zijn.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1956 | | pagina 20