21 De afzet van landbouwzaaizaden, vooral die van oogst 1955, verliep vlot, zulks in tegenstel ling met de afzet van vlas. Ondanks een bevredigende export van fok vee en nogal hoge prijzen gedurende het groot ste deel van het jaar voor slachtvee, bleef de positie van de rundveehouderij in het verslagjaar ongunstig, in het bijzonder voor de bedrijven, die schade door de weersomstandigheden on dervonden. De stijging van de kosten aan de melkveehouderij verbonden werd geenszins goedgemaakt door een betere opbrengstprijs. De hoeveelheid bij de fabrieken aangevoerde melk was, ondanks een geringe inkrimping van de melkveestapel, met 5.148 millioen kg., een weinig (5%) hoger dan in 1955. Op het einde van het verslagjaar moest worden verwacht, dat de algemene garantieprijs van 23 ct. per kg. melk van 3,7% (waarover de boeren zeer ontevreden waren) wel niet geheel gehaald zou worden. Nagenoeg zeker was, dat de in het uitzicht gestelde toeslag van 1,7 ct. voor de zand gebieden en daarmee gelijkgestelde gebieden volledig zou moeten worden uitbetaald. De onzekerheid ten aanzien van de gemiddelde opbrengstprijs over de periode november 1955 oktober 1956 hield vooral verband met de grote hoeveelheid boter, welke bij het I.V.Z. was ingeleverd; de afzet hiervan baarde grote zorgen. De uitvoer van boter verliep namelijk zeer moeilijk, onder meer omdat op de engelse markt grote hoeveelheden boter uit Nieuw- Zeeland werden aangevoerd. Zodoende was in het verslagjaar de afzet van boter aanzienlijk geringer dan in 1955, dit in tegenstelling met de afzet van condens en melkpoeder. De kaas export kon zich ongeveer op hetzelfde niveau handhaven, terwijl het binnenlands verbruik een weinig steeg. In het verslagjaar werd het 5-jarenplan tot bestrijding van t.b.c. onder rundvee tot een suc cesvol einde gebracht; een aanvang werd gemaakt met de georganiseerde bestrijding in groter verband van de abortus Bang. Het aantal geslachte varkens was in het verslagjaar nog groter dan in het voorafgaande jaar. De prijzen bewogen zich bijna steeds op het niveau van de kostprijs. De richtprijs (voor baconvarkens) werd niet gehaald en op het mesten van varkens werd nauwelijks of geen winst gemaakt. Desondanks werd de varkensstapel na april verder uitgebreid, zodat mede omdat de exportvooruitzichten niet gunstig waren ook voor begin 1957 met moeilijkheden ten aanzien van afzet en prijzen moest worden gerekend. Niet zonder succes werd getracht met behulp van gelden uit het Vleesfonds de varkens- markt enigszins te stabiliseren, zij het dat dit slechts op een betrekkelijk laag niveau mogelijk bleek. Begin oktober ontstond een nieuwe situatie, toen het baconcontract met Engeland af liep; dit land ging over tot een vrije invoer van bacon, zij het onder gelijktijdige invoering van een invoerrecht van 10% voor de niet-britse landen. De besprekingen over een nieuwe ga rantieregeling voor varkens kwamen in het verslagjaar niet tot een resultaat. De uitkomsten van de schapenhouderij, welke zich flink uitbreidde, waren gunstig. Mede tengevolge van de bevredigende resultaten over 1955 was de pluimveestapel in het verslagjaar sterk uitgebreid; 30% meer broedeieren werden ingelegd. De selectie en verjon ging van de stapel leidde ertoe, dat de eerste 8 maanden nog geen verhoging van de eier- produktie opleverde ten opzichte van de overeenkomstige periode van 1955; in het najaar liep de aanvoer van eieren evenwel op en wel tot 25boven die van het jaar tevoren. 20 Het binnenlandse verbruik van eieren bleef toenemen en bereikte ongeveer 200 stuks per hoofd. De uitvoer lag met 2.400 millioen stuks opnieuw boven het in het voorafgaande jaar gevestigde record. Dit exportcijfer is het dubbele van de hoogste vooroorlogse uitvoer. Weer ging het overgrote deel van de eieren naar West-Duitsland. De eierprijs was in de eerste helft van het jaar behoorlijk; in februarimaart (vorst) zelfs bijzonder gunstig. Maar de prijsontwikkeling in het najaar was voor de pluimveehouders bij zonder teleurstellend. In november daalde de prijs tot een ongekend laag peil. Zodoende is 1956 voor de pluimveehouders financieel een ver van goed jaar geweest; de door het L.E.I. berekende kostprijs, inclusief arbeidsloon, kon in dit jaar niet worden gehaald. Slachtgevogelte werd voor de pluimveehouders een steeds belangrijker product. De export hiervan het binnenlandse verbruik is uitzonderlijk laag bracht een nieuw record. De uit voer naar West-Duitsland, het belangrijkste afzetgebied, ondervond ernstige moeilijkheden, doordat op deze markt de Verenigde Staten slachtpluimvee gingen afzetten en wel se dert het najaar met behulp van een subsidie van bijna 50 ct. per kg. Het verslagjaar is voor de tuinbouw in doorsnee niet ongunstig verlopen. Wel waren de oogstopbrengsten voor de meeste groenten beduidend beneden het normale niveau, maar de markt werd niet overvoerd en de afzet ging vlot. De prijzen waren over het algemeen vrij hoog, zodat de financiële resultaten ondanks de vaak sterk gestegen kosten betrekkelijk gunstig waren. Zulks gold echter geenszins voor die tuinbouwbedrijven, waarop door de strenge win ter of vooral door de zware regenval de oogsten sterk gereduceerd waren; hierdoor werden vele tuinders zwaar gedupeerd. De late maar strenge vorst kwam de afzet van sluitkool in het voorjaar ten goede en ver traagde de aanvoer van voorjaarsgroenten. Daar echter ook in andere west-europese landen ernstige oogstschade geleden werd, ontmoette de afzet weinig moeilijkheden. Ook in de zo mer bleven de groenten vast in de markt liggen, waarbij o.a. voor tomaten waarvan het areaal onder glas sterk uitgebreid werd goede prijzen konden worden gemaakt. De opbrengsten van vollegronds-groenten lagen in de zomer op een vrij laag in het najaar echter weer op een redelijk niveau, zodat de afzet toen tegen behoorlijke prijzen kon plaats vinden. Het totaal van geldelijke omzetten van de groenten- en fruitveilingen, welke bij het Cen traal Bureau van Tuinbouwveilingen zijn aangesloten, bedroeg 530 millioen en lag daarmede 50 millioen boven dat van 1955. Deze stijging kwam geheel voor rekening van de groen- tensector: de waarde van de aangevoerde groenten nam toe van 286 millioen tot meer dan 348 millioen. De waarde van het aangevoerde fruit liep een weinig terug. Ten gevolge van de weersomstandigheden viel de oogst van kleinfruit in het verslagjaar sterk tegen, maar de gemaakte prijzen maakten weer veel goed. De afzet van de bewaarappe- len ging in het voorjaar vlot. De appel- en perenoogst 1956 was matig, maar de marktprijzen waren voor de telers niet onbevredigend; het binnenland nam vrij veel appelen af. Voor de kwekers van bloembollen, bloemen en boomkwekerijprodukten was het verslag jaar opnieuw een goed jaar.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1956 | | pagina 12