19 de garantieprijzen als absoluut noodzakelijk naar voren werd gebracht. Op deze noodzaak werd zowel door het Landbouwschap als door de landbouworganisaties tijdens de langdurige kabinetsformatie herhaaldelijk de aandacht gevestigd. In oktober van het verslagjaar kwam het Landbouwschap met concrete voorstellen betref fende een herziening van enkele uitgangspunten van de kostprijsberekeningen en een verhoging van de landarbeidersbeloning. Met name werd aangedrongen op het inberekenen in de kost prijzen van de werkelijke eigenaarslasten speciaal die welke op agrarische bedrijfsgebouwen drukken evenals van een hogere vergoeding voor de bedrijfsleiding door de boer verricht. Voorts werd gepleit voor het verwezenlijken van de z.g. relatieve gelijkstelling wat betreft de beloning van de landarbeid, d.w.z. voor het inhalen van de achterstand, welke ten aanzien van de beloning van de landarbeid ten opzichte van die van gelijkwaardige arbeid in andere bedrijfstakken kon worden geconstateerd. Intussen had de regering aan de Sociaal-Economische Raad verzocht advies uit te brengen over het treffen van maatregelen tot herstel van het verbroken evenwicht tussen de bestedingen van de nederlandse volksgemeenschap en de daarvoor beschikbare middelen. Bij het uitbren gen van zijn advies heeft de S.E.R. slechts ten dele rekening gehouden met de wensen van de georganiseerde landbouw. Dit werd vooral veroorzaakt door het feit, dat de regering alsmaar aarzelde met het nemen van een beslissing omtrent de voorstellen van het Landbouwschap. Op het einde van het verslagjaar wisten de boeren nog steeds niet, waar zij aan toe waren, en steeds talrijker en scherper werden in de boerenkringen de uitingen van ongerustheid en on geduld. De eisen van de landbouw gaven in verschillende kringen aanleiding tot uitlatingen, waar bij o.a. werd betoogd, dat in de landbouw de productiviteit te ver achterbleef en de bedrijven zich te weinig aanpasten aan de gewijzigde omstandigheden. Hierbij werd uit het oog verloren, dat in menig opzicht door rationalisatie, mechanisatie, afvloeiing van arbeidskrachten, enz. de landbouw zich in de laatste jaren aan de veranderde situatie aanpaste en dat de diepste oorzaak van de moeilijkheden, waarin de landbouw was komen te verkeren, gelegen is in de gebrekkige structuur en ongunstige ontwikkeling van de afzet-markten voor de producten van de nederlandse landbouw. Van een vrije internationale uitwisseling van agrarische producten op een gezonde basis was in het verslagjaar geen sprake. De afzet van land- en tuinbouwproducten bleef dezelfde moeilijkheden gelijk voorheen ontmoeten van invoercontingenteringen en invoerverboden, van hoge invoerrechten en van de afbraaksituatie op de overschotmarkten. Zowel in het verband van de Benelux en de O.E.E.S. als in wereldverband werden geen noemenswaardige vorderingen ge maakt op de weg naar een vrijer ruilverkeer. Wel moet worden vermeld, dat de 6 landen van de Kolen- en Staalgemeenschap het besluit namen opnieuw een poging te doen om tot verwezenlijking van een gemeenschappelijke markt te komen. Of deze poging succes zou heb ben en of hierin voor de nederlandse land- en tuinbouw bevredigende regelingen tot stand zouden komen, viel op het einde van het verslagjaar niet te voorspellen. Allerlei uitlatingen wezen er echter op, dat er gegronde aanleiding was voor ongerustheid in nederlandse land- bouwkringen. 18 De waarde van de uitvoer van land- en tuinbouwproducten van nederlandse herkomst was in het verslagjaar een weinig hoger dan in 1955. Uitvoer van land- en tuinbouwproducten (in millioenen guldens) Totaal akkerbouwproducten veehouderij producten tuinbouwproducten *955 1956 587 1.796 618 694 1.806 686 3.001 3.186 De toename van de uitvoer van akkerbouwproducten kwam goeddeels voor rekening van aardappelen en zaaizaden in het voorjaar. Het aandeel van de agrarische export in de totale uitvoer van Nederland (naar waarde) was in het verslagjaar opnieuw enigszins lager dan in het voorafgaande jaar en daalde van 29,4tot 29,2%. Vrijwel alle akkerbouwgewassen leverden in het verslagjaar een geringere opbrengst per ha. dan in 1955; dit wa; vooral het gevolg van de weersomstandigheden, met name van het koude weer en de abnormale grote regenval tijdens groei- en rijpingsperioden. De totale graanproductie lag 5% lager; maar aanzienlijk lager waren de totale opbrengsten bij peul vruchten, consumptie- en fabrieksaardappelen, suikerbieten, voederbieten en vlas. De richtprijs voor tarwe oogst 1956 werd vastgesteld op 26,30 per 100 kg., een verhoging met 0,70. Ten aanzien van voergranen werd het stelsel van minimum-prijzen en monopolie heffingen gehandhaafd; slechts gedurende korte perioden was het nodig dergelijke heffingen te hanteren. Vooral in het najaar was, mede in verband met het Suez-conflict, de voergraan- markt vast gestemd. Voor rogge oogst 1955 werd een toeslag van 3,74 per 100 kg. betaald; de hoogte van de garantieprijs voor oogst 1956 was op het einde van het verslagjaar nog niet vastgesteld. De prijzen van consumptie-aardappelen liepen in begin 1956 sterk op tengevolge van de gunstige exportmogelijkheden. In april, toen de regering een uitvoerverbod oplegde, stort ten de prijzen ineen en op de export naar Engeland werden grote verliezen geleden. Voor de consumptie-aardappelen oogst 1956 werd na langdurig overleg een minimum-garantieprijs vastgesteld van 4.75 per 100 kg. veldgewas. De uitvoer in het najaar was niet groot en ver liep zeer moeilijk. De afzet van aardappelmeel van seizoen 1955/56 viel niet tegen, zodat de overschotten kon den worden geruimd. Voor fabrieksaardappelen oogst 1956 kwam een garantieprijs en wel van 6,25 per 100 kg. veldgewas. Aan deze garantie werd echter de voorwaarde verbonden, dat niet meer aardappelen tot aardappelmeel zouden worden verwerkt dan overeenkomt met een hoeveelheid van 180.000 ton meel. Doordat de oogst sterk tegenviel, zal dit kwantum wel niet bereikt worden. De financiële resultaten van de suikerbietenteelt voor suiker door de fabrieken afgele verd gold een prijs van 53,25 per 100 kg., waarbij nog een toeslag kwam van 0,80 per ton suikerbieten waren zeer teleurstellend. Zowel de ha. opbrengst als het suikergehalte waren bijzonder laag. Het gevolg hiervan was, dat Nederland 90.000 ton suiker voor de bin nenlandse voorziening zou moeten invoeren en dit terwijl de suikerprijs op de wereldmarkt na midden november sterk opgelopen was.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1956 | | pagina 11