14
9
9
i
I
I
1
1950 1951 1952 1953 1954 1955
15
Een ander opmerkelijk verschil is, dat de spaarvorming bij de boerenleenbanken van de groep
Utrecht achterblijft bij die van de groep Eindhoven. Hiervoor kunnen verschillende verklarin
gen worden gegeven. Zo is de betekenis van de tuindersstreken voor de boerenleenbankorgani
satie van Eindhoven relatief groter dan voor de boerenleenbankorganisatie van Utrecht. Voor
deze laatste zullen de resultaten van de akker- en weidebouw het zwaarst wegen. Uit de hier
na volgende mededelingen over de gang van zaken in de Nederlandse land- en tuinbouw blijkt,
dat juist deze achterblijven, terwijl de resultaten van de groenten- en fruitbedrijven in 1955 be
ter waren dan in 1954, zoals kan worden afgeleid uit de hogere veilingomzetten.
Voor de spaarvorming bij de boerenleenbanken van de groep Eindhoven zijn ook van belang
geweest de uitkeringen van de Rijksdienst voor Landbouwherstel in de vorm van aanvullende
rijksbijdragen in de oorlogsschade aan bedrijfsuitrusting. Hiermede is tot nu toe een bedrag
gemoeid geweest van ca. 34 millioen, dat in hoofdzaak in de provincies Noord-Brabant, Gel
derland en Limburg tot uitkering is gekomen. Van ongeveer 26.000 verzoeken om een zoda
nige aanvullende bijdrage waren ruim 20.000 verzoeken van deze provincies afkomstig, die
overwegend het werkgebied vormen van de boerenleenbankorganisatie van Eindhoven. Hieruit
blijkt, dat vooral de boerenleenbanken van de groep Eindhoven van deze uitkeringen de gun
stige invloed hebben ondervonden.
Indien men nu voorts zou willen vergelijken de spaarvorming in de stad en ten plattelande,
zou men naast elkaar kunnen stellen de ontwikkeling van de spaartegoeden bij de Rijkspost
spaarbank en de Bondsspaarbanken enerzijds en bij de boerenleenbanken aan de andere kant.
Daarbij zal men er evenwel rekening mede moeten houden, dat het platteland zeer zeker ook
bij de Rijkspostspaarbank en bij sommige spaarbanken spaart en dat omgekeerd de spaarvor-
ming bij de boerenleenbanken niet uitsluitend van agrarische herkomst is.
Spaarderstegoed bij Rijkspostspaarbank, Bondsspaarbanken en Boerenleenbanken
(in millioenen guldens)
Inleggerstegoed (X 1 mill.) In pCt. van het totaal
Jaar
Algemene
spaarbanken
Rijkspost
spaarbank
Boerenleen
banken
Totaal
Algemene
spaarbanken
Rijkspost
spaarbank
Boerenleen
banken
1950
I.II7
1.365
I.572
4.054
27Ö
33>7
38,8
1951
I.IO5
1.298
I.581
3-983
27>7
32,6
39.7
1952
I.I90
1.338
1-715
4.242
28,0
3I>5
4°, 5
1953
1.364
1.402
1.873
4.638
29>4
30,2
40,4
1954
1-595
1.503
2.047
5-x45
31,0
29,2
39.8
I955
I.848
1.698
2.287
5-833
3I»7
29,1
39.1
We constateren derhalve sedert 1952 een overigens geringe daling van het procentuele aan
deel van de boerenleenbanken in het spaarderstegoed. Deze verliezen terrein aan de Bonds
spaarbanken, waaruit een aanwijzing zou kunnen worden geconcludeerd, dat de mogelijkhe
den om te sparen in de stad en in het bijzonder bij de werknemers groter zijn dan in de
SPAARTEGOEDEN BIJ DE VERSCHILLENDE SPAARINSTELL1NGEN
(in millioenen guldens)
Totaal
Boeren
leenbanken
2200
2000
Bonds
spaarbanken
1800
Rijkspost
spaarbank
1600
Utrecht
1400
1200
1000
Eindhoven
fm ^Rijkspostspaarbank
Bondsspaarbanken
Totaal
Boerenleenbanken
Utrecht
Eindhoven
1933-1937