8 9 Economische situatie van Nederland De geschetste ontwikkeling in de huishouding van enige ons omringende landen is in zoverre ook op ons land van toepassing, dat de algemene bedrijvigheid zich op een nog hoger niveau be woog dan in 1954, zelf reeds een jaar van hoogconjunctuur, het geval was. Het indexcijfer voor de industriële productie voor 1949 op 100 gesteld, steeg tot 127 in 1953, 141 in 1954 en tot 150 in 1955. Het maandgemiddelde van de werkloosheid daalde van 85.000 in 1954 tot 64.000 in 1955 en werd overtroffen door het geregistreerde tekort aan arbeiders. De uitvoer nam toe van 9 milliard in 1954 lol I0,2 milliard in 1955- A's gevolg van de toeneming van de binnen landse bestedingen steeg de invoer in nog sterkere mate en wel van 10,8 milliard in 1954 tot 12,2 milliard in 1955. Het totaal van de invoer werd voor 83% (85) door uitvoer gedekt. De betalingsbalans met het buitenland bleef, dank zij de onzichtbare inkomsten als die van het dienstenverkeer aan het buitenland, behoorlijk in evenwicht. Dit geldt zowel voor de lo pende rekening als voor de kapitaalrekening. Voor de totale betalingsbalans resteerde op kas basis een klein overschot, waardoor de goud- en deviezenreserves verder konden stijgen van 4.637 tot 4.685 millioen. Dat ondanks deze verhoogde bedrijvigheid en de toegenomen spanningen op de arbeids- maikt, de prijzen goeddeels stabiel bleven, is behalve aan het feit, dat 1955 geen algemene loonronde bracht, mede te danken aan de oproep van de Minister van Economische Zaken tot het niet verhogen der prijzen, waarmede de centrale werkgeversorganisaties hun instem ming hebben betuigd. In sommige gevallen werd daaraan kracht bijgezet door toepassing van de Prijzen- en Hamsterwet en het Kartelbesluit. Voorts is de feitelijke stabilisatie van het prijs niveau te danken aan de lagere prijzen voor een aantal landbouwproducten en aan de bestedings beperking, die het publiek zich vrijwillig oplegde, als gevolg waarvan de vermeerderde beste dingsmogelijkheden voor een deel als besparingen naar de spaarinstellingen konden vloeien. Het totaal daarvan bedroeg 563 millioen in 1955 tegen 392 millioen in 1954, d.i. een stij ging van 44%. De productie der levensverzekeringsmaatschappijen steeg van 2.645 xn x954 tot 3.149 millioen in 1955, derhalve een stijging van 19%. Toch was de inflatoire druk nog wel zodanig, dat ook in ons land maatregelen daartegen noodzakelijk werden geacht. Deze waren in vergelijking met het buitenland evenwel van min der vergaande strekking. Aan handelsbanken werd door De Nederlandsche Bank verzocht te bevorderen, dat het kopen op afbetaling in de gezinshuishoudingen en de investeringen in de bedrijfshuishoudingen niet met bankcrediet zouden worden gefinancierd, doch zoveel mogelijk met kapitaalmarktmiddelen (besparingen). Voorts werd de vooruitbetaling van de over de winsten van het lopende jaar verschuldigde Vennootschapsbelasting verhoogd van 50 tot 75%, gepaard gaande met een vervroegde inning, en werd de mogelijkheid tot vervroegde afschrij ving van 1/3 op investeringen beperkt tot ten hoogste 10% per jaar van de aanschaffings- kosten. Nu in de toekomst een nog sterkere opwaartse druk op het loon- en prijsniveau kan worden verwacht behalve aan de toenemende spanningen op de arbeidsmarkt dient hierbij te wor den gedacht aan de gevolgen van een verdere noodzakelijke huurverhoging en van de invoe ring van een algemene ouderdomsverzekering lijkt het niet ondienstig ervoor te waarschu- wen, dat monetaire maatregelen ter breideling van een inflatiedreiging alléén niet de oplos sing'kunnen brengen. Integendeel, bij een geforceerd gebruik daarvan kunnen dergelijke maat regelen zelf tot nieuwe inflatie-spanningen bijdragen. Wij denken daarbij vooral aan het mid del van de belastingverzwaring. In dit verband is ook de maatregel tot verhoging van de voor lopige aanslagen in de Vennootschapsbelasting niet zo onschuldig als zij lijkt. Daarmede zal een bedrag van 200 millioen zijn gemoeid geweest, die de Schatkist zal missen in de pe riode waarin zij anders zouden zijn geïnd. Indien als gevolg daarvan een drang tot belasting verzwaring zou ontstaan, zouden wij evenzeer in een noodlottige spiraalbeweging terecht kun nen komen, als bij loon- en prijsverhogingen het geval kan zijn. Daarbij vergete men niet, dat de gelden, die als belastingen worden geïnd, niet persé monetair ongevaarlijk zijn. Ook in ons land zullen eventuele opkomende monetaire spanningen, die niet denkbeeldig lijken, in de eerste plaats door zelfbeheersing bij loon- en prijsvorming, en voorts evenzeer door beper king van bestedingen in de overheidssfeer, moeten worden bedwongen. Dit alles is van temeer belang nu een grotere vrijheid in de toonbeweging, die op zichzelf noodzakelijk is ter bevordering van een dynamische aanpassing van het bedrijfsleven aan de zich snel wij zigende omstandigheden en mogelijkheden, voor de deur staat. Met toepassing van de bepleite zelfbeheersing, waarvan de spaarvorming in 1955 een tastbaar symptoom was, zal op basis van een gezond geldstelsel de toenemende welvaart aan alle bevolkingsgroepen ten goede kunnen komen, zonder dat behoeft te worden gevreesd, dat een gedeelte der bevolking, zoals voor de agrarische sector in 1955 begon te dreigen, daarbij in de knel zal komen. Monetaire situatie. Geld- en kapitaalmarkt Bij de behandeling van de economische situatie in Nederland zijn reeds monetaire aspecten ter sprake gekomen. In monetair opzicht kenmerkte het jaar 1955 zich door een inflatoire impuls uit het buitenland, die minder sterk was dan in voorafgaande jaren toen zij de oorzaak was van een krachtige toeneming van de goud- en deviezenreserves. Deze toeneming had in die jaren een sterke uitzetting van de geldcirculatie tot gevolg. In 1955 traden meer en meer infla toire tendenties in het binnenland op, zowel bij de overheid als in de particuliere sector, waarop hiervoor reeds werd geduid. De binnenlandse geldhoeveelheid nam in het verslagjaar toe van 8.923 millioen tot 9.773 millioen, dus met 850 millioen. Deze factor zal er toe hebben medegewerkt om de rente op de kapitaalmarkt op een lager peil te houden dan onder invloed van de hoge investeringsacti viteit, die aanleiding gaf tot een veelvuldig beroep op de kapitaalmarkt, had mogen worden verwacht. Gemiddeld week de rentestand niet noemenswaard af van die welke in 1954 gold; in de tweede helft van het verslagjaar was echter een lichte stijging merkbaar. In het internationale kapitaalverkeer werden wederom verschillende beperkende bepalingen afgeschaft. Als gevolg van deze geleidelijke liberalisatie van het internationale betalingsver keer in de kapitaalssfeer nam het door het buitenland in Nederland geplaatste bedrag aan emissies sterk toe (vanaf ƒ117 millioen tot 276 millioen). Tegenover deze en andere vor men van kapitaalexport (vooral in de vorm van schuldaflossing door de overheid) stond echter een bedrag van vermoedelijk dezelfde orde van grootte aan kapitaalimport door de verkoop van effecten door ingezetenen aan niet-ingezetenen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1955 | | pagina 5