41
TOEVERTROUWDE MIDDELEN EN EIGEN UITZETTINGEN
BIJ DE AANGESLOTEN BOERENLEENBANKEN
(in millioenen guldens)
eigen uitzettingen
WÊÈÉË toevertrouwde middelen
diet in deze zin beslist, dat de plaatselijke ambachtsman of winkelier lid wordende van de
boerenleenbank, ook voor crediet of voorschot bij de boerenleenbank terecht kan, voorzover
zijn bedrijfsafzet zich beperkt tot de plaatselijke gemeenschap, waarvan hij met de boeren
leenbank als het ware een geheel uitmaakt. Voor de binnen- of buitenlandse markt werkende
bedrijven vallen, ook wanneer zij ten plattelande binnen de werkkring van de boerenleenbank
zijn gevestigd, niet onder de nieuwe statutaire omschrijving van de crediet- en voorschotver
lening der boerenleenbanken. Bovendien werd nog deze beperking in het model-statuut opge
nomen, dat credieten en voorschotten buiten de landbouw door hypotheek moeten zijn gedekt,
voorzover zij een bedrag van 5.000,te boven gaan.
Met deze statutenwijziging is bevestigd, dat de boerenleenbank haar sociale taak moet blij
ven vinden in de bevordering van de bedrijfsontwikkeling der kleine zelfstandigen ten platte
lande, waaronder uiteraard de agrariërs de eerste plaats blijven innemen. Dit laatste werd be
nadrukt door een eveneens nieuwe statutaire voorziening, inhoudende dat tenminste de helft
van de beheerders der aangesloten boerenleenbanken lid moet zijn van een in het huishoude
lijk reglement aangewezen afdeling van een boeren- of tuindersstandsorganisatie.
De verwachting mag worden gekoesterd, dat de aangesloten boerenleenbanken met deze na
dere statutaire omschrijving van haar financieringstaak in nog ruimere mate dan voorheen
zullen kunnen bijdragen tot de sociale en economische verheffing van land- en tuinbouw en
van de plattelandssamenleving in het algemeen, die een onverbrekelijk geheel vormen.
De financiële positie der boerenleenbanken
De aan de aangesloten boerenleenbanken toevertrouwde middelen namen in het verslagjaar
toe met 125 (75) millioen. Hiervan werd 49 (37) millioen ofwel 39 (49)% in eigen
kring uitgezet. Op 31 December 1955 bedroegen de eigen uitzettingen van de aangesloten
boerenleenbanken (inclusief effecten en uitleningen aan publiekrechtelijke lichamen) 34,88
(34>3I)% van de toevertrouwde middelen. Indien alleen de uitstaande voorschotten en de de-
betsaldi op lopende rekeningen in aanmerking worden genomen, beloopt dit percentage 29,3
(26,6).
De rentevergoeding over het rekening-courant tegoed van de aangesloten boerenleenbanken
bij de Centrale Bank bleef in het algemeen gehandhaafd. Alleen voor de kleinere boerenleen
banken, die uiteraard minder winstmogelijkheden hebben, werd een gunstiger regeling getrof
fen. De algemene regeling was, dat tot een bedrag gelijk aan 15% van de aan de boerenleen
bank toevertrouwde gelden in rekening-courant bij de Centrale Bank een rente werd vergoed
van 1(4%, daarboven 3Per 1 Januari 1955 kwam voor de kleinere boerenleenbanken een
nieuwe regeling tot stand, waarbij de rentevergoeding in rekening-courant a 3aan boeren
leenbanken met een inleggerstegoed tot 300.000 niet wordt gekort; voor boerenleenbanken
met een inleggerstegoed van 300.000 tot 400.000 werd het gedeelte, waarover 114% wordt
berekend, teruggebracht tot 5% van het inleggerstegoed en voor boerenleenbanken met een
inleggerstegoed van 400.000 tot 500.000 werd het teruggebracht tot 10%. Ongeveer 100
boerenleenbanken hebben van deze nieuwe regeling geprofiteerd.
De rente- en provisieinkomsten van de boerenleenbanken onder aftrek van de vergoede
rente stegen van 6,3 millioen in 1953 f^t f ^>9 millioen in 1954- 1-^ onkosten namen even-