18
19
Gang van zaken in land- en tuinbouw
De ontwikkeling van de conjunctuur was in het verslagjaar voor grote delen van de Neder
landse land- en tuinbouw geenszins gunstig. Nederland vormde in dit opzicht geen uitzonde
ring op de situatie, welke in nagenoeg alle economisch ontwikkelde landen te constateren viel,
een situatie vooral hierin bestaande dat de verbetering van de conjunctuur aan land- en tuin
bouw voorbijging. Wel waren in dit jaar de weersomstandigheden, over het geheel genomen,
voor de agrarische productie in Nederland redelijk goed, maar de opbrengstprijzen van vele
agrarische producten bewogen zich op een relatief laag niveau, terwijl daarentegen het kos-
tenpeil voor boer en tuinder een nog verder stijgende tendenz te zien gaf.
In toenemende mate zag de Nederlandse landbouw, welke tot de meest efficiënt produce
rende van de wereld behoort, zich genoopt bij de Overheid op het treffen van maatregelen
ter bevordering van een lonende exploitatie aan te dringen. Maar ondanks het feit, dat in
verschillende gevallen de Overheid daartoe bereid bleek, ging in het verslagjaar de rentabili
teit van tal van landbouwbedrijven in een dalende richting. Het was dan ook begrijpelijk, dat
in landbouwkringen de ongerustheid en de vrees voor de toekomst toenamen. Men vroeg zich
met toenemende zorg af, wat met de landbouw zou gebeuren wanneer de hoogconjunctuur zou
omslaan in een depressie en ook, in welke mate de gemeenschap bereid zou zijn de landbouw
tegemoet te komen, wanneer deze buiten eigen schuld in een economisch nog moeilijker posi
tie zou komen te verkeren.
Ook maakte men zich in agrarische kringen zorgen over de ontwikkeling van de arbeids
voorziening. Tengevolge van de bijzonder grote vraag van niet-agrarische bedrijfstakken naar
arbeidskrachten werd de arbeidsvoorziening voor bedrijven, welke aangewezen zijn op vreemde
arbeidskrachten, moeilijker. Gelukkig werden de werkzaamheden, vooral bij het oogsten, niet
bemoeilijkt door de weersomstandigheden. Ook in verschillende zandgebieden, waar afvloeiing
van gezinsarbeidskrachten groot was (op zich zelf een gunstige ontwikkeling), kwam menige
boer voor problemen te staan, omdat hij in sommige tijden niet over voldoende hulp kon be
schikken. Deze verkrapping van de arbeidsvoorziening drong vele agrarische bedrijven in de
richting van een verdere rationalisatie en mechanisatie. Voor de in verband hiermede noodzake
lijke investeringen in machines, gebouwen, enz. was uiteraard kapitaal nodig, dat menigmaal
van buiten moest worden aangetrokken.
De agrarische export
Het was een verheugend verschijnsel, dat het binnenlands verbruik van verschillende voedsel
producten (b.v. eieren en vlees) in het verslagjaar toenam, zulks niet alleen in absolute zin
maar ook per hoofd van de bevolking. Maar de prijzen, welke de Nederlandse boeren en tuin
ders voor hun producten ontvangen, zijn in grote mate afhankelijk van de ontwikkeling van de
vraag en van de prijzen buiten Nederland. Onze land- en tuinbouw is namelijk uiterst gevoelig
voor de ontwikkeling op de buitenlandse markten, zowel met betrekking tot producten als
granen en suiker, welke Nederland importeert, als ten aanzien van producten, waarvan Neder
land exporteur is. Ten aanzien van verschillende producten bleef de wereldproductie op een
zodanig peil, dat afzet hiervan slechts tegen aanmerkelijk lagere prijzen mogelijk was; soms
kon alleen door het buiten de markt houden van grote hoeveelheden een diepe prijsval wor-
den voorkomen. Speciaal in Amerika namen de voorraden van producten als tarwe, voergra-
nen, suiker, enz. nog verder toe en deze bleven een prijsdrukkende invloed op de markt uitoe
fenen. De exportpolitiek van de Verenigde Staten en Canada werd op het einde van het ver
slagjaar onder meer voor zuivelproducten agressiever. Van een vermindering van de invoerbe-
perkende maatregelen in de agrarische sector, welke voor een agrarisch exportland als Neder
land van zo belangrijke betekenis zou zijn, kwam in het verslagjaar weinig terecht. Het volu
me van de agrarische producten, welke internationaal verhandeld werden, kwam niet uit bo-
van dat van vóór 1940, terwijl de totale wereldhandel aanmerkelijk toenam.
Erkend moet worden, dat de Verenigde Staten ook in het verslagjaar niet, althans niet op
grote schaal, overgingen tot het spuien op de wereldmarkt van surplusvoorraden tegen exces
sief lage prijzen. Maar de toename van de voorraden en de groeiende binnenlandse moeilijkhe
den leidden er toch toe, dat dit land langs allerlei wegen (schenking, ruil tegen grondstoffen,
verkoop tegen betaling in nationale valuta, enz.) trachtte zijn agrarische uitvoer te vergroten. De
voorraden, beleend bij of in eigendom van de Regering, hadden op het eind van het verslag
jaar een waarde van meer dan f 30 milliard bereikt. De prijzen, welke de boeren voor hun
producten ontvingen, bleven alsmaar dalen. Zodoende was het begrijpelijk, dat in de U.S.A.
de landbouwpolitiek, mede in verband met de komende presidentsverkiezingen (najaar van
1956), in het middelpunt der belangstelling stond. Algemeen was men van oordeel, dat de
landbouwpolitiek op belangrijke punten gewijzigd moest worden en met spanning werd uitge
zien naar de voorstellen, welke de Republikeinse Regering in het begin van 1956 bij het Congres
zou indienen. In het verslagjaar daalden vooral de prijzen van slachtvee en varkens in dit land
aanzienlijk met onder meer als gevolg, dat onze uitvoer van ham in blik naar de Verenigde Sta
ten veel moeilijker werd en beduidend terugliep. De export van bloembollen naar dit land ver
liep daarentegen bevredigend.
West-Duitsland vormde opnieuw veruit het belangrijkste afzetgebied voor onze land- en
tuinbouw. De gunstige conjunctuur leidde daar tot een verdere stijging van de levensstandaard
en tot een toename van het verbruik van vlees, eieren, fruit, enz. Mede door deze ontwikkeling
steeg ook de Duitse import van verschillende agrarische producten. De Nederlandse land- en
tuinbouw kan zodoende in zekere mate profiteren van de hoogconjunctuur in West-Duitsland.
Maar de concurrentie van Denemarken (eieren, vlees en zuivelproducten) en van Italië (groen
ten en fruit) op de Duitse markt nam in kracht toe. Bovendien bleef de zekerheid van een blij
vende ruime agrarische export uit Nederland naar dit land ontbreken. De bestaande invoer
beperkingen (contingenteringen en invoerrechten) werden gehandhaafd. Zelfs deed de tot
standkoming van een „Landbouwwet" (Landwirtschaftsgesetz) vrezen, dat wanneer aan
de wensen van de Duitse land- en tuinbouw, die zich aan deze wet vastklampen, zou worden
tegemoet gekomen de invoer van agrarische producten nog meer bemoeilijkt zou worden.
Gelukkig heeft de Duitse Regering, welke een stabilisatie van prijzen en lonen nastreefde, in
het verslagjaar geen gevolg gegeven aan deze verlangens. En evenmin is zij gezwicht voor de
van verschillende zijden geuite aandrang om voor producten als eieren, groenten en fruit over
te gaan tot de invoering van Gleitzölle (invoerrechten, welke hoger zijn naarmate de invoer
prijzen lager zijn).
Hoewel Groot-Brittannië na afschaffing van de staatsimport de invoer van verschillende
veehouderijproducten liberaliseerde, vielen de mogelijkheden van export naar dit land geens-