13 leenbanken, zowel door agrariërs als door niet-agrariërs wordt gespaard, lijkt het verder geen al te boute veronderstelling, indien wordt aangenomen, dat in het bijzonder het agrarisch spaarvermogen ten achter blijft. Inmiddels moet echter evenzeer worden bedacht, dat de ge schetste ontwikkeling eveneens in sterke mate beïnvloed wordt door de politiek van de ver schillende spaarinstellingen ten aanzien van de aanneming van spaargelden. Bij de Rijkspost spaarbank werkte uiteraard in beperkende zin de bepaling, dat over inlagen boven een bedrag van 2.500,geen rente wordt vergoed. Een dergelijke absolute beperking kent men bij onze groep boerenleenbanken niet. Echter wordt wel drastisch opgetreden tegen de aanvaar ding van gelden op spaarrekening, die niet als spaargelden kunnen worden erkend. Hierop wordt door onze Centrale Bank stringente controle uitgeoefend met als sanctie, dat over de tegenwaarde van dergelijke gelden in het rekening-courant-verkeer tussen boerenleenbanken en Centrale Bank een lagere rente wordt vergoed. Dit wordt geëffectueerd bij de jaarlijkse rente afrekening; de boerenleenbanken zijn hiervoor bij herhaling gewaarschuwd. Het gevolg is dan ook, dat door onze boerenleenbanken haar aangeboden gelden, die niet als spaargelden kun nen worden erkend en bij de stichting spaarbank van de boerenleenbank worden geweigerd, slechts worden aanvaard op een lopende rekening of op een deposito-rekening bij de boeren leenbank met een daarbij passende rentevergoeding al naar gelang de termijn, waarvoor deze gelden worden gedeponeerd. Zoals reeds in het vorig jaarverslag werd voorzien, zijn de bondsspaarbanken wat betreft het totaal van de toevertrouwde spaargelden in de loop van 1954 de Rijkspostspaarbank voorbij gestreefd. Zonder bijgeschreven rente over T954 is de volgorde in grootte van de ver schillende spaarinstellingen als volgt: Allereerst komen de boerenleenbanken met een totaal aan ingelegde spaargelden van 2.002 millioen; dan volgen de bondsspaarbanken met een totaal aan ingelegde spaargelden van r.557 millioen; tenslotte volgt de Rijkspostspaarbank met een totaal van 1.470 millioen. Procentsgewijze is de verdeling als volgt: de bondsspaarbanken zijn gestegen van 29,4 tot 31%, de Rijkspostspaarbank daalde van 30,2 tot 29,2% en de boerenleenbanken van 40,4 tot 39,8%. 12 Gang van zaken in de Nederlandse land- en tuinbouw Vele sectoren van land en tuinbouw konden in de voor Nederland in het algemeen gunstige economische ontwikkeling niet delen. Dit hield verband met de weersomstandighe den en met het verloop van de kosten en opbrengst-prijzen. De vele regens en het koude weer hadden voor de akkerbouwsector tot gevolg, dat de boeren grote moeilijkheden ondervonden bij het maaien en binnenhalen van granen en vooral bij het rooien van aardappelen en suikerbieten. Met inschakeling van man en macht konden de aardappelen en suikerbieten, zij het weken later dan normaal, worden gerooid, maar vele boeren moesten zich hiervoor grote extra-uitgaven getroosten. Gelukkig was het weer in het late najaar beter, zodat de bietencampagne nog een betrekkelijk gunstig verloop had. De kwa liteit van vele producten was tengevolge van deze weersomstandigheden dikwijls aanzienlijk minder dan in normale jaren. In verschillende gebieden (zoals in Overijssel) hadden de boe ren buitengewoon veel last van en schade door het overvloedige water (zie daarover pagina 33 inzake overbruggingsvoorschotten voor oogstmislukking 1954) Het koude droge voorjaar en de zeer natte zomer en herfst oefenden een ongunstige in vloed uit op de ruwvoederpositie voor de staltijd 1954/55- De hooiopbrengst was laag en de kwaliteit van het gewonnen hooi hoogstens matig evenals die van het kuilvoer. Ook de op brengst van voederbieten en stoppelknollen viel tegen, maar in verband met het gunstige na jaarsweer konden nog lang stoppelgewassen van het land aan het vee worden gevoederd. De slechte veevoederpositie noopte tal van veehouders tot het aankopen van veel ruwvoeder (te- gen hoge prijzen) en ook van veel krachtvoeder. Voor de tuinbouw, speciaal de groenteteelt in de open lucht, waren de weersomstandighe den eerder gunstig dan ongunstig. De productie en de aanvoer van groenten van de koude grond was tengevolge van het weer niet overvloedig en de afzet vond plaats tegen over het algemeen hoge prijzen, omdat ook in de omliggende landen de aanvoer van groenten betrek kelijk laag was. De opbrengsten van klein fruit per ha. waren laag, maar de prijzen vielen niet tegen. In 1954 vond driemaal (Januari, Mei en October) een verhoging van de lonen in land- en tuinbouw plaats; op het eind van dit jaar lagen de uurlonen in de agrarische sector 16°/o boven die van einde 1953. De prijzen van voergraan, welke in grote hoeveelheden ingevoerd werden, waren in het verslagjaar aanvankelijk betrekkelijk laag, maar vertoonden in het na jaar een aanzienlijke stijging. De prijzen van kunstmeststoffen lagen gemiddeld een weinig boven die van 1953. De pachtprijzen gingen geleidelijk omhoog, terwijl de kosten voor het bouwen en moderniseren van bedrijfsgebouwen nog hoger werden dan ze al waren. Dat voor verschillende producten de afzet moeilijker werd, hield verband met de ontwik keling op de buitenlandse markten. Enerzijds bleven de meeste importlanden allerlei invoer- beperkende maatregelen hanteren en anderzijds was van verschillende producten (zoals gra nen, suiker, boter, melkpoeder) het aanbod van de exportlanden zo groot, dat de wereldmarkt prijzen op een laag niveau bleven.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1954 | | pagina 7