1 Vergelijkend overzicht van de ontwikkeling bij verschillende spaarinstellingen 10 dens enkele afgiften door de Agent van het Ministerie van Financiën, die evenwel zwaar werden overtekend, aangewezen op de open markt, waar mondjesmaat schatkistpapier met een looptijd van een jaar verhandeld werd op een disconto van ys1%, papier met een looptijd van drie jaar op een disconto van circa ii5/is% en met een looptijd van vijf jaar op een dis conto van i7/wi"/i6%. De besprekingen met De Nederlandsche Bank over de uitvoeringsregeling betreffende liet bedrijfs-economisch toezicht op de Centrale Landbouwcredietbanken werden voortgezet, zon der dat zij in het verslagjaar tot een definitief resultaat leidden. Voor de boerenleenbanken bleef de regeling gelden, die wij in het vorig jaarverslag uitvoerig publiceerden. De regeling ter uitvoering van het sociaal-economisch toezicht (artikel 10 van de Wet), over de inhoud waarvan in beginsel overeenstemming werd verkregen (zie daarover even eens ons vorig jaarverslag), behoefde in het verslagjaar niet in werking te worden gesteld. Bij vergelijking van de ontwikkeling bij de verschillende spaarinstellingen in ons land blijkt, dat de procentuele stijging van het spaarderstegoed in 1954 bij alle groepen spaarinstellingen hoger ligt dan in het voorafgaande jaar. Bij de Bondsspaarbanken is deze met 14,2% (12,2) het hoogst. Dan volgen de boerenleenbanken met een procentuele stijging van het spaarders tegoed met 6,9% (6,8) en tenslotte de Rijkspostspaarbank met 4,9% (2>5)- Opmerkelijk is de daling van de procentuele stijging van het spaarderstegoed bij de boerenleenbanken aan gesloten bij de Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht. Tegen een procentuele stijging van het spaarderstegoed in 1953 met 7,6% beliep deze in 1954 6,6%; daartegenover steeg het spaar derstegoed bij de boerenleenbanken, aangesloten bij de Centrale Boerenleenbank te Eindho ven, in 1953 met 5,2% en in 1954 met 7,6%. Hetzelfde verschijnsel wordt ook waargenomen, indien men, gelijk het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft gedaan in zijn onlangs versche nen statistiek betreffende de spaarbeweging in Nederland, uitgaat van het z.g. spaarquotient, d.i. de uitkomst van de stortingen gedeeld door de terugbetalingen. Deze bedraagt voor de Bondsspaarbanken 1,31 in 1954 tegen 1,28 in 1933. Bij de Rijkspostspaarbank is deze geste gen van 1,09 tot 1,17 terwijl het spaarquotient bij de boerenleenbanken gezamenlijk met 1,16 in 1954 gelijk is aan het spaarquotient in 1953. Bij de boerenleenbanken resp. aangesloten bij de Centrale Raiffeisen-Bank van Utrecht en bij de Centrale Boerenleenbank van Eindhoven ziet men wederom de verwisseling, die ook hiervoor reeds werd gesignaleerd. Bij de groep Utrecht daaide het spaarquotient van 1,18 tot 1,15, terwijl deze bij de boerenleenbanken van de groep Eindhoven steeg van 1,12 tot 1,19. Indien in aanmerking wordt genomen, dat de Rijkspostspaarbank zowel in de steden als ten plattelande werkt, de bondsspaarbanken overwegend in de stad en de boerenleenbanken practisch geheel ten plattelande, dan geven de medegedeelde cijfers aanleiding tot de veron derstelling, dat het spaarvermogen ten plattelande achter blijft bij de overeenkomstige mo gelijkheden in de stad. En indien voorts in aanmerking wordt genomen, dat bij onze boeren- Boeren leenbanken Bonds spaarbanken Rijks postspaarbank Eindhoven Utrecht 1. Overzicht van de stortingen en terugbetalingen bij de spaarinstellingen (in millioenen guldens) Stor tingen Stor tingen Stor tingen Stor tingen Toeneming in van Stortingen gedeeld door de terugbetalingen (spaarquotient) 2. Vergelijking met de jaren 1933/37 van de saldi bi) de spaarinstellingen (in millioenen guldens en in van het totaal) 1933/7 1950 1951 1952 1953 **)i954 ie en per 100 inwoners 3. Vergelijking met de jaren 1933/37 van 364.560 826.470 838.362 886.298 917.000 925.000 1933/7 1950 1951 1952 1953 J954 Saldo Saldo 29.3 3I5 21.2 124 8.3 38.8 1.046 25.8 527 13.0 39-7 1.045 26.2 536 13-5 40.4 1.142 26.9 573 13-5 40.4 1.257 27.1 616 13-3 39.8 1.340 26.6 662 13.2 per boekje per 100 inw. per boekje per 100 inw. per per boekje 100 inw. per boekje per 100 inw. per boekje per 100 inw. 1933/7 1950 1951 1952 1953 1954 242 352 327 325 330 332 6.487 13.380 12.564 12.823 13.287 13.766 4° 7 467 448 466 529 573 5-847 10.955 10.702 11.399 12.924 14.584 831 1 5.163 1.291 j 15416 1.275 I5-3°5 1.324 16.439 1.404 17-749 1.477 1 18.749 864 1.265 1.246 1.289 ï-37° 1.449 3-7°7 10.253 10.116 10.946 11.911 12.547 758 r-344 1.334 r-399 r-477 1-537 1.456 5.163 5.189 5-494 5.838 6.202 1933/7 2.274.238 1950 3.877.363 1951 3.970.862 1952 4.II5.46I 1953 4.247.OOO 1954 4.425.OOO Aantal spaarboekjes per 100 inwoners voorlopig. zonder bijgeboekte rente over 1954.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1954 | | pagina 6