Algemene internationale situatie
Economische situatie in Nederland
6
Monetaire situatie - Geld- en kapitaalmarkt
7
De ontspanning in de algemene wereldsituatie, die in het vorig jaarverslag kon worden op
gemerkt, leidde in de loop van 1954 tot een zekere stabilisatie, zowel in politiek als in eco
nomisch opzicht. Een opmerkelijke stabiliteit van de prijsniveaux getuigde van de verbe
terde monetaire situatie in de verschillende landen. De ontwikkeling van de economische acti
viteiten was evenwel verschillend. In de Verenigde Staten van Amerika liep de industriële
productie terug. In andere landen en met name in West-Europa steeg de productie niet onaan
zienlijk.
Door binnenlandse maatregelen, waardoor de koopkracht op peil kon worden gehouden,
werd voorkomen, dat de teruggang in Amerika tot een depressie leidde; deze teruggang
kon in de loop van het jaar worden gestuit, ja zelfs overwonnen. De verminderde invoer
uit Europa tastte de Dollar-inkomsten van de Europese landen gezamenlijk niet aan; deze
werden onder meer op peil gehouden door de z.g. „off shore" of militaire aankopen door Ame
rika. De opgang van de Europese productie kon vooral worden bewerkstelligd door verhoog
de export. Dit gold met name voor Duitsland, Italië en ons land. In mindere mate voor België,
Frankrijk en Engeland. Beide laatstgenoemde landen slaagden nog steeds niet in het algeheel
herstel hunner volkshuishouding van de gevolgen van de wereld-oorlog.
Dat de politieke stabiliteit, die in 1954 werd bereikt, nog door een aantal zeer explosieve
conflictstoffen wordt bedreigd, is genoegzaam bekend. Deze zullen slechts in toom kunnen
worden gehouden door een krachtdadige samenwerking van de machten, aan welke de men
selijke vrijheid ter harte gaat. Ook in economisch opzicht zijn er factoren werkzaam, die de
bereikte stabiliteit in gevaar brengen. Denken wij daarbij slechts aan de reusachtige landbouw
steun in de Verenigde Staten met het daaraan verbonden probleem van de surplus-voorra-
den aan landbouwproducten, in het bijzonder tarwe, katoen- en zuivelproducten, die reeds
meer dan 6 milliard Dollar belopen. Een constante bedreiging van de Europese exportmark
ten hangt hiermede samen. Deze gevaren zullen slechts kunnen worden overwonnen door
een systematische voortzetting van de economische samenwerking, die in de afgelopen jaren
in verschillende vormen, zoals het Algemeen Accoord inzake Tarieven en Handel (G.A.T.T.)
op wereldniveau, de Organisatie voor de Europese Samenwerking (O.E.E.C.) en de Europese
Betaiingsunie (E.P.U.) op Europees plan, en de Benelux op regionale schaal, zo vruchtdra
gend heeft gewerkt. Op deze wegen zal moeten worden verder gewerkt, in 't bijzonder in de
richting van algemene inter-europese overeenkomsten inzake de middelen om gezamenlijk een
depressie te bestrijden, teneinde te voorkomen, dat opnieuw in een dergelijke periode, gelijk in
de dertiger jaren, de oplossing zal worden gezocht in nationaal-egoïstische maatregelen, die
slechts tot internationale wanorde kunnen leiden. Integendeel, het algemeen streven zal bin
nen het kader van een groeiende West-Europese Unie moeten zijn gericht op een gezamenlijke
politiek van economische expansie.
Ons land beleefde in het verslagjaar behoudens voor sommige onderdelen van het agrarisch
bedrijfsleven een voortzetting van de hoogconjunctuur, die zich in de loop van 1953 begon te
ontwikkelen. De binnenlandse bedrijvigheid bewoog zich andermaal in opgaande lijn; het
indexcijfer van de industriële productie steeg van 163 in 1953 tot 177 in 1954 (1938 100).
De uitvoer nam toe van 8.064 millioen in 1953 tot 9.039 millioen in 1954. Mede als gevolg
van de stijging van het binnenlands verbruik steeg de invoer evenwel in nog sterkere mate
en wel van 8.860 millioen in 1933 tot 10.688 millioen in 1954. Het totaal van de invoer werd
voor 85% (90) door uitvoer gedekt. Het maandgemiddelde van de werkloosheid daalde van
114.000 in 1953 tot 85.000 in 1954. In een aantal bedrijfstakken, waaronder ook land- en
tuinbouw, ontstonden spanningen met betrekking tot de personeelsvoorziening.
De keerzijde van deze ontwikkeling is de toenemende afhankelijkheid van onze volkshuis
houding van het buitenland. Van de Nederlandse productie werd in 1954 niet minder dan
40% geëxporteerd. In verband hiermede dient het vraagstuk aan de orde te worden gesteld,
hoe voor de groeiende bevolking steeds productief werk zal kunnen worden gevonden zonder
dat de algemene welvaart daaronder behoeft te lijden. Daarbij moet met toenemende con
currentie zowel op de binnenlandse als op de buitenlandse markten worden rekening gehou
den Juist deze concurrentie met name van de zijde van het buitenland zou het wel eens noodza
kelijk kunnen maken om de tot nu toe gevolgde sociale loonpolitiek met een zoveel mogelijk
algemeen loonpeil plaats te doen maken voor een meer economisch gerichte loonpolitiek,
waarin met de concurrentie-mogelijkheden van de verschillende bedrijfstakken kan worden re
kening gehouden. Ook zal een versnelde rationalisatie in bepaalde bedrijfstakken geboden
zijn. De versterking van de economische weerbaarheid zal evenwel met een versterking van
de financiële weerbaarheid van het bedrijfsleven gepaard dienen te gaan. Op dit punt zijn wij
niet gerust, met name niet wat betreft de ontwikkeling van de financiële situatie in land- en
tuinbouw. Bedrijfsfinanciering door middel van credietverlening, eventueel op lange termijn,
waarin het landbouwcredietwezen van ouds een financieringstaak heeft gezien, kan voor het
middelgrote en kleine bedrijf, dat geen toegang heeft tot de open kapitaalmarkt, zoals voor
land- en tuinbouw en het landbouwcoöperatiewezen het geval is, slechts dan een oplossing
bieden, indien de eigen kapitaalsbasis in overeenstemming daarmede kan worden verbreed. Bij
de huidige belastingheffing is zulks niet in voldoende mate mogelijk. In de eerste plaats is
daartoe nodig een wijziging van het fiscale winstbegrip, waardoor belastingheffing over schijn
winsten wordt voorkomen, en voorts een bestendiging, zo mogelijk uitbreiding van het stelsel
der vervroegde afschrijvingen, waardoor een snelle aanpassing aan nieuwe technische ont
wikkelingen wordt bevorderd.
De stijging van de geldhoeveelheid van 8,5 tot 9,1 milliard, een stijging van het
prijsindexcijfer van het gezinsverbruik van 120 tot 126 (1949 100) en van de loonsom
index van 136 tot 156 (1949= 100), waarbij wij aan de twee loonronden denken respectie
velijk van 5 en 6die in 1954 werden toegepast, en voorts de stijging van de overheidsuit
gaven wettigen de vrees voor een inflatoire ontwikkeling. In de geschetste gang van zaken kan
evenwel tot nu toe een natuurlijk aanpassingsproces worden gezien, samenhangende met de
overgang van een door overheidsmaatregelen beheerst prijspeil naar meer economische vrijheid.
Een verdere stijging van lonen en prijzen zou evenwel niet zonder bezwaren zijn, vooral