36
37
grote steun. Tot 15% van de aan de desbetreffende boerenleenbanken toevertrouwde gelden
wordt 1 (4% 'n rekening-courant bij de Centrale Bank vergoed; daarboven 3%. Daarnaast zijn
de boerenleenbanken in de gelegenheid gesteld 1.900,te storten op een 4% deposito-re-
kening bij de Centrale Bank voor ieder aandeel ad 1.000,waarvoor zij deelnemen in het
kapitaal van de Centrale Bank. Met ingang van het lopende boekjaar werd de rentevergoeding
voor kleine banken verbeterd. Voor boerenleenbanken met een bedrag aan toevertrouwde gel
den tot 500.000,werd het percentage, waarover de rente van 1^/4% wordt vergoed, lager
gesteld en voor boerenleenbanken met een bedrag aan toevertrouwde gelden tot 300.000.
werd op de rentevergoeding ad 3% over het rekening-couranttegoed bij de Centrale Bank
geen enkele korting toegepast.
De netto bedrijfsinkomsten der boerenleenbanken vóór onkosten, afschrijvingen en belastin
gen ondervonden de steun van de hogere bedragen aan toevertrouwde gelden, waarover de
bruto verblijvende rente-marge werd verdiend. Dit was ook nodig in verband met de toenemen
de lasten: wegens salaris en pensioenpremie voor kassier en eventuele assistenten. De totale sala
rislast der boerenleenbanken steeg van 1.769.400,in 1953 tot 2.036.600,in 1954. Ter
zake van pensioenverzekering kwam ten laste van beide jaren resp. een bedrag van 280.200,
en 287.000,
In verband met de tendens tot renteverlaging voor de door boerenleenbanken uitgezette cre-
dieten en voorschotten dreigt een vermindering van de aan de boerenleenbanken verblijvende
rente-marge. Vooral voor de kleinere boerenleenbanken, bij welke de nadelige gevolgen van
deze inkrimping onvoldoende wordt gecompenseerd door de stijging van de toevertrouwde mid
delen, waarover deze rente-marge wordt verdiend, schept deze ontwikkeling moeilijkheden.
Met het oog hierop was de verhoging van de rentevergoeding door de Centrale Bank, die op
het einde van het verslagjaar voor r955 werd aangekondigd voor de boerenleenbanken met
betrekkelijk geringe inleggerstegoeden, alleszins gemotiveerd.
De netto bedrijfsinkomsten der boerenleenbanken na afschrijvingen en belastingen waren in
het verslagjaar hoger dan in 1953. Aan de reserves kon een bedrag van ongeveer 1,5 millioen
in vergelijking met 1 millioen in 1953 worden toegevoegd. Tezamen met de open reserves van
de Centrale Bank belopen de reserves van onze boerenleenbanken nagenoeg 34 millioen, d.i.
bijna 4% van het totaal der gecombineerde balans van boerenleenbanken en Centrale Bank,
die hierachter is opgenomen. Bij de twee grootste handelsbanken beliepen aandelenkapitaal en
reserves per ultimo 1954 8% van het balanstotaal. Bij onze boerenleenbanken komt voor het
aandelenkapitaal de onbeperkte aansprakelijkheid van 100.869 leden in de plaats.
De gang van zaken bij de Centrale Bank
Ook in het verslagjaar resulteerde uit de geldbeweging bij de boerenleenbanken wederom
een stijging van de tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank, ondanks de toe
nemingen van de eigen uitzettingen der boerenleenbanken met een bedrag van 37 (30)
millioen. De tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank gaven een stijging te
zien met 41,2 (24,3) millioen.
Tegoeden van de aangesloten boerenleenbanken bij de Centrale Bank
(in duizenden guldens)
1954
ir-454
11.568
1-549
2.072
199
274
477-23I
5x7.698
490.433
531.612
Als gevolg van de stijging van de tegoeden van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank
overschreed het balanstotaal van de Centrale Bank opnieuw een bedrag van 600 millioen,
dat tevoren alleen in het geldsaneringsjaar 1945 met een bedrag van 652 millioen werd
bereikt.
In het balanstotaal per 31 December 1954 stegen z.g. liquiditeiten of op korte termijn be
legde middelen van 161,7 tot 180,4 millioen. Dit is 31,4% (30,3) van de crediteuren van
de Centrale Bank. Bij deze liquiditeitsberekening zijn onder de op korte termijn belegde mid
delen medegerekend de z.g. schatkistcertificaten met een looptijd van 8 tot 12 jaar, die on
der zekere voorwaarden bij De Nederlandsche Bank kunnen worden gemobiliseerd. Voor de
bedrijfs-economische liquiditeits-beoordeling door De Nederlandsche Bank, worden deze schat
kistcertificaten eveneens tot de z.g. liquiditeiten gerekend. Hetzelfde geldt voor 80% van de
koerswaarde der ter beurze genoteerde fondsen. Voor De Nederlandsche Bank tellen evenwel de
kasgeldleningen aan lagere publiekrechtelijke lichamen, ook voor zover zij een looptijd hebben
van niet meer dan een jaar, niet als liquiditeiten mee. Indien op deze wijze de liquiditeit van de
Centrale Bank bepaald wordt, beloopt deze per 31 December 1954 48,5% van de crediteuren
van de Centrale Bank tegenover 42,9% per ultimo van het voorafgaande jaar.
De liquiditeitsberekening wordt weer anders, indien deze wordt opgesteld op basis van de z.g.
sociaal-economische liquiditeitsregeling (zie daarover pag. 9), die uitgaat van de gecombineerde
balans van de boerenleenbanken en de Centrale Bank samen, die hierna op pag. 64 en 65 is opge
nomen. Bij de liquiditeitsbepaling overeenkomstig deze regeling, tellen noch de kasgeldleningen
noch de schatkistcertificaten mee en evenmin de ter beurze genoteerde fondsen. Indien al deze
posten buiten beschouwing worden gelaten, belopen de resterende liquiditeiten van de Centrale
Bank tesamen met die van de aangesloten boerenleenbanken nog een bedrag van 153 millioen.