B 34 35 Overzicht van de uitstaande credieten en voorschotten per 31 December 1933 en 1934 (In duizenden guldens) Hypotheek Borgtocht en Diversen aar 1953 tal 1954 bedrag 1953 1 1954 gemi 1953 ddeld 1954 aar 1953 tal 1954 bec 1953 rag 1954 gemi 1953 Ideld 1954 V oorschotten Personen (boeren en niet-boeren) Rechtspersonen Lopende- rekeningen Personen (boeren en niet-boeren) Rechtspersonen 19.725 267 22.240 327 100.095 9.645 125.085 H-757 5,i 36,1 5,6 36,0 9-547 536 10.392 307 13-939 12.T18 19.833 13.178 i,5 22,6 i,9 42,9 19.992 22.567 109.740 136. R42 5,5 6.1 10.083 10.699 26.057 33.011 2,6 3,i 3.843 75 4.151 108 17.054 2.525 18.753 3-570 4,4 33,7 4,5 33,i 4-547 725 4.884 727 9-335 11.876 10.719 12.753 2,1 16,4 2,2 17,5 3.918 4.259 19-579 22.323 5,0 5,2 5-272 5.611 21.211 23.472 4,0 4,2 Uit de in dit overzicht opgenomen cijfers moge opnieuw blijken, dat het coöperatieve land- bouwcrediet is en blijft een hoofdzakelijk agrarisch gericht sociaal credietwezen. Welk ander financieel organisme zou deze credietverzorging met een zo groot aantal verspreid liggende pos ten en met een gemiddeld bedrag, dat voor hypothecaire voorschotten aan natuurlijke perso nen niet hoger is dan 5.600 (5.100) en voor z.g. borgtochtvoorschotten niet hoger is dan 1.900 (1.500), kunnen leveren? Moge al in een recente publicatie van het Landbouw-Eco- nomisch Instituut de financieringstaak van de boerenleenbanken ten opzichte van het geheel van de Nederlandse landbouw bescheiden worden genoemd, zij is dit zeker niet ten opzichte van dat deel van het agrarisch bedrijfsleven, dat zich niet met eigen middelen kan financieren en dat onvoldoende houvast biedt voor financiering door institutionele beleggers en particulie ren. In deze gevallen mag de financiering van de Nederlandse landbouw een sociaal-economi sche kunst worden genoemd, in de beoefening waarvan onze boerenleenbanken in hechte sa menwerking met de Centrale Bank zich in de loop der jaren met succes gespecialiseerd hebben. De financiële positie der boerenleenbanken De financiële basis van het boerenleenbankbedrijf werd in het verslagjaar ongetwijfeld versterkt door de toeneming van toevertrouwde gelden met 75 (50) millioen, waarvan 37 (30) millioen in eigen kring werd uitgezet. Dit is voor 49% in vergelijking met 60% in 1953. Per ultimo 1954 beliepen de eigen uitzettingen der boerenleenbanken (in effecten en bij pu bliekrechtelijke lichamen daaronder begrepen) 35% van de toevertrouwde gelden; per ultimo 1953 was dit 34%. Berekent men de overeenkomstige percentages alleen voor de uitstaande credieten en voorschotten, dan komt men voor 1953 op 26% en voor 1954 op 30%. Voor de afzonderlijke boerenleenbanken zijn deze percentages uiteraard verschillend. Voor de boerenleenbanken met relatief minder eigen uitzettingen was de in het verslagjaar gehandhaafde rentevergoeding over het rekening-courant-tegoed van de boerenleenbanken bij de Centrale Bank, zoals die met ingang van 1 Januari 1953 werd vastgesteld, opnieuw een Toevertrouwde middelen en eigen uitzettingen bij de aangesloten Boerenleenbanken (in millioenen guldens) toevertrouwde middelei eigen uitzettingen 946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1954 | | pagina 18