16 17 ven op grond van statuten en huishoudelijke reglementen van onze Centrale Bank en van de aange sloten boerenleenbanken, voor zover deze voorschriften betrekking hebben op de solvabiliteit en de liquiditeit, niet zullen worden ingetrokken, aangevuld of gewijzigd anders dan in overleg met De Nederlandsche Bank. In verband met deze aanwijzing mogen wij erop rekenen, dat De Nederland- sche Bank geen algemene voorschriften zal geven voor de bedrijfsvoering van de afzonderlijke boe renleenbanken in het belang van de solvabiliteit en de liquiditeit (artikel ir van de Wet). Wel heeft De Nederlandsche Bank in overweging genomen om ter uitvoering van artikel n der Wet algemene voorschriften te geven voor de bedrijfsvoering van de Centrale Bank. Deze zullen betrekking hebben resp. op de handhaving van een voldoende liquiditeit en een voldoende solvabili teit. Krachtens het liquiditeitsvoorschrift zal de Centrale Bank tegenover de gelden van derden, waaronder ook de tegoeden van boerenleenbanken zijn begrepen, een bepaald percentage z.g. liqui diteiten of op korte termijn realiseerbare beleggingen moeten aanhouden. Krachtens het solvabili- teitsvoorschrift zal de Centrale Bank tegenover verschillende soorten uitzettingen over een bepaald percentage aan „eigen vermogen" (kapitaal en reserves) dienen te beschikken. De sociaal economische voorschriften ter uitvoering van art. 10 der Wet waarover door De Ne derlandsche Bank met vertegenwoordigers van het boerenleenbankwezen besprekingen zijn gevoerd, hebben zowel betrekking op het bedrijf van de Centrale Bank als dat van de aangesloten boeren leenbanken. Het betreft hier een z.g. monetaire dekkings- of sociaal economische liquiditeitsrege ling en een credietplafondregeling. De invoering daarvan zal, zoals werd afgesproken, eerst dan aan de orde kunnen komen, wanneer een (nood) toestand is ingetreden, welke naar het oordeel van De Nederlandsche Bank in verband met de uitvoering van haar monetaire taak zodanige voorschriften noodzakelijk maakt. Uiteraard moet hierbij worden gedacht aan een ongunstige ontwikkeling van de betalingsbalans als gevolg waarvan de nationale goud- en deviezenvoorraad op bedenkelijke wijze zou beginnen te minderen. Alsdan hoopt De Nederlandsche Bank door een inkrimping van de mogelijkheden tot credietverlening door het bankwezen de invoer uit het buitenland te kunnen be perken. De sociaal-economische voorschriften blijven derhalve voorshands in de ijskast, zolang onze nationale goud- en deviezenvoorraad behoorlijk op peil blijft, zoals thans het geval is. Het is evenwel van belang, dat tevoren overeenstemming is ontstaan over de inhoud van bedoelde regelingen en dat de besprekingen daarover in een rustige sfeer op technisch niveau hebben kunnen plaats vinden. Indien te eniger tijd De Nederlandsche Bank de invoering der bedoelde regelingen wenst te bevorderen, zal zij daartoe de procedure van art. 10 der Wet Toezicht Credietwezen alsnog moeten volgen. Deze houdt in, dat vertegenwoordigers van onze Centrale Bank dan worden ge hoord over de opportuniteit van de toepassing der betrokken voorschriften in de concrete omstandig heden. Daarna wordt de Bankraad gehoord en tenslotte behoeven de regelingen de goedkeuring van de Kroon. Indien het besluit van de Kroon afwijkt van het advies van de Bankraad moeten de voor schriften bij de wet worden bekrachtigd. Over de inhoud van de alsnog in de ijskast verblijvende sociaal-economische voorschriften kan het navolgende worden medegedeeld. a) de regeling inzake de minimale omvang der liquide middelen, welke als monetaire dekking dienen te worden aangehouden (monetaire dekkings- of sociaal-economische liquiditeitsregeling) De gedachte regeling heeft betrekking op het gecombineerde bedrijf van de Centrale Bank met dat van de aangesloten boerenleenbanken gezamenlijk. Krachtens deze regeling zal de Centrale Bank tegenover het totaal van de aan de boerenleenbanken en aan de Centrale Bank toevertrouwde spaargelden en tegenover het totaal van de aan de boerenleenbanken en aan de Centrale Bank toe vertrouwde gelden op lopende rekening moeten aanhouden een minimum omvang aan liquiditeiten, ten bedrage van 10% tegenover de spaargelden en van 30% tegenover de gelden op lopende reke ning Laatstgenoemd percentage kan ook lager worden gesteld of hoger, evenwel met hoger dan 40% zonder overleg en hoger dan 40% tot ten hoogste 45% na overleg met vertegenwoordigers van het boerenleenbankwezen. Indien deze regeling in werking treedt, beïnvloedt zij rechtstreeks alleen het bedrijf van de Cen trale Bank Deze zal dan n.1. verplicht zijn haar beleid zodanig te voeren, dat de voorgeschreven minimum omvang aan liquiditeiten aanwezig is. Tot een zodanige beleidsvoering om aan het voor schrift te kunnen voldoen, kan in de te zijner tijd bestaande omstandigheden ook behoren, dat de Centrale Bank het noodzakelijk oordeelt om beperkingen aan te leggen aan de uitleningen der boe renleenbanken. b) de regeling nopens de maximale omvang der credietuitzettingen (credietplafondregeling) De desbetreffende regeling zal, indien een noodtoestand daartoe aanleiding geeft, komen te gelden afzonderlijk voor het bedrijf van de Centrale Bank en afzonderlijk voor dat van iedere boerenleen bank. Wat deze laatsten betreft evenwel in verband met de omvang der credietuitzettingen van alle bij de Centrale Bank aangesloten boerenleenbanken. De inhoud van de gedachte regeling komt hierop neer, dat de aangesloten boerenleenbanken de in aanmerking komende credietuitzettingen zouden dienen te begrenzen tot ten hoogste 100 x% van het gemiddeld bedrag dier credietuitzettingen gedurende de laatste twaalf kalendermaanden In dien de totale omvang der credietuitzettingen blijkens de door iedere boerenleenbank maandelijks bij de Centrale Bank in te zenden staat het bedoeld gemiddelde heeft overschreden, moet de desbe treffende boerenleenbank voor het verschil een voorschot opnemen bij de Centrale Bank en de Cen trale Bank op haar beurt bij De Nederlandsche Bank. Gezamenlijk behoeven de aangesloten boe renleenbanken krachtens deze regeling evenwel nooit hoger debet te staan dan de gezamenlijke cre- dietoverschrijding van de aangesloten boerenleenbanken. Voor de Centrale Bank afzonderlijk komt een overeenkomstige credietplafondregeling te gelden. Alhoewel niet rechtstreeks vallende onder de toepassing van de Wet Toezicht Credietwezen mag niet onvermeld blijven de regeling tot binding van de bij het Nederlandsche bankwezen in het alge meen aanwezig geachte super-liquiditeit. i Hierover vingen de besprekingen aan in het verslagjaar; zij voerden in het begin van het lopende boekjaar tot een gentlemen's agreement tussen De Nederlandsche Bank enerzijds en de belangrij -ste handelsbanken, alsmede de Centrale's van landbouwcredietbanken anderzijds. Dit agreement heeft in de eerste plaats betrekking op een z.g. kasreserve-regelmg. Deze houdt in dat de desbetreffende credietinstellingen vrijwillig de verplichting op zich hebben genomen om een renteloos saldo bij De Nederlandsche Bank aan te houden ten belope van ten hoogste 15% van de lopende rekeninggelden van derden. Spaargelden vallen derhalve met onder deze regeling. Voor de eerste 10 millioen van deze gelden geldt de bedoelde verplichting met.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1953 | | pagina 9