Bondsspaarbanken
Jaar Inleggerstegoed
(X iooo)
I933/37 496.945
1949 1.106.214
1950
1951
1952
1953
1.117.386
1.105.320
1.189.610
1.363.640
Saldo tegoed
(X/1)
per boekje
404
486
466
447
466
5i3
Boerenleenbanken
Utrecht
Eindhoven
Saldo tegoed
(X/I)
per boekje
831
Utrecht
Eind
Jaar
Inleggerstegoed
hoven
1933/37
(X 1000)
438.811
315.064
I23-747
864
738
1949
1.551.667
1.029.396
522.271
I.303
1.265
1.386
1950
1.572.580
1.045.970
526.610
1.286
1.258
1.344
1951
1.580.757
1.044.829
535.928
I.275
1.246
1-334
1952
1.716.000
1.142.375
573625
I.332
1.297
1.410
1953
1.873.584
1.256.930
616.654
ï-434
1.4x2
1.479
Saldo tegoed
(X/1)
per 100 inw.
5.858
II.031
IO.955
IO.687
II.4OO
12.925
Saldo tegoed
(X 1)
per 100 inw.
5.163
15-475
15.417
15.305
16.444
I7-759
Utrecht
3-7°7
10.266
10.254
10.116
10.947
n.914
Eind
hoven
1.456
5.209
5.163
5.189
5-497
5-845
Vergelijking met de ]aren 1933/37 van
Rijkspostspaarbank
de aantallen spaarboekjes bij de spaarinstellingen
Jaar
T933/37
1949
1950
1951
1952
1953
Bondsspaarbanken
Jaar
totaal aantal
spaarboekjes
2.274.238
3-784-777
3-877-363
3.970.862
4.115.461
4.238.000
1933/37
1949
1950
1951
1952
I053
totaal aantal
spaarboekjes
I.22I.308
2.294.666
2.394.012
2.468.237
2.551.101
2.657.000
aantal spaarboekjes
per 100 inw.
26.5
37-7
38.0
38.4
39-5
40.2
aantal spaarboekjes
per 100 inw.
I4.4
22.9
23-5
23.9
24.4
25.2
Boerenleenbanken
Utrecht Eindhoven
Utrecht Eindhoven
Jaar
totaal aantal
spaarboekjes
aantal spaarboekjes
per 100 inw.
I933/37
527.847
364.560
163.287
6.21
4.29
1.92
1949
1.190.830
813.880
376.950
11.88
8.12
3.76
1950
1.223.068
831.267
391.801
11.99
8.15
3.84
1951
1.239.879
838.263
401.616
12.01
8.12
3.89
1952
I.287.87I
881.OOO
406.871
12.34
8.44
3.90
1953
I.306.319
890.000
416.319
12.39
8.44
3-95
14
Wat betreft de totalen van de ingelegde gelden bij de onderscheiden spaarinstellingen is de stand
als volgt. Nog steeds is het inleggerstegoed bij de boerenleenbanken het hoogst met 1.874 mil-
lioen. Dan volgt de Rijkspostspaarbank met 1.400 millioen, de Bondsspaarbanken sluiten de rij met
1 364 millioen. Indien de ontwikkeling van de toeneming der spaargelden bij de onderscheiden
instellingen zich in dezelfde lijn blijft voortzetten als in de laatste jaren het geval was, zullen de
bondsspaarbanken spoedig de tweede plaats innemen. De bondsspaarbanken hebben thans 29,4%
van het totale inleggerstegoed tot zich getrokken tegen 27% in 1949- De Rijkspostspaarbank 30,2%
tegen 35,1% in 1949 en de boerenleenbanken 40,4% tegen 37,9% ln *949-
Wat betreft het aantal uitgegeven boekjes ligt de Rijkspostspaarbank aan de kop met 4,2 millioen;
dan volgen de bondsspaarbanken met 2,7 millioen; tenslotte de boerenleenbanken met 1,3 millioen.
Het gemiddeld per boekje ingeschreven bedrag is bij de boerenleenbanken het hoogst met 1.434.
Opmerkelijk is de stijging daarvan bij de groep Utrecht van 1.297 tot 1.412. Het gemiddeld
op een boekje ingelegd bedrag beloopt bij de groep Eindhoven 1.479. Nog altijd is de stijging ten
opzichte van de periode i933/37 het grootst bij de boerenleenbanken van de groep van Eindhoven.
Dat hierop te eniger tijd enig redres zal volgen is niet onwaarschijnlijk.
Stijgingsfactor bij de onderscheiden spaarinstellingen ten opzichte van 1933/37
Rijkspost- Bonds- Boerenleenbanken
spaarbank spaarbanken Utrecht Eindhoven
Inleggerstegoed 2'54 2>74 3>99 4>9
Aantal uitgegeven boekjesT>86 2,18 2,44
Saldo tegoed per boekje *>26 I>27
Saldo tegoed per 100 inw2,04 2,21 3,21 4,01
Opmerkelijk voor de activiteit der onderscheiden spaarinstellingen is de stijging van het aantal uit
gegeven boekjes per 100 inwoners. In de periode 1933/37 beliep dit 47,1. In 1953 beliep het aantal
uitgegeven spaarboekjes per 100 inwoners 77,8. Ook wat betreft het aantal uitgegeven spaarboekjes
per 100 inwoners gaat de Rijkspostspaarbank voorop. Het saldo tegoed per 100 inwoners is daaren
tegen wederom het hoogst bij de boerenleenbanken. Men zou uit de verschillende cijfers wellicht
mogen afleiden een verschil in karakter tussen het sparen bij de Rijkspostspaarbank en de Bonds
spaarbanken enerzijds en de boerenleenbanken anderzijds. Bij de beide eerstgenoemde instellingen
overweegt waarschijnlijk het z.g. consumptief sparen in het bijzonder voor de aanschaf van duurzame
verbruiksmiddelen. Bij de boerenleenbanken zal wellicht meer worden gespaard als inleiding tot of
als onderdeel van een bescheiden vermogensvorming.
Uitvoering Wet Toezicht Credietwezen
Nadat de inschrijving der aangesloten boerenleenbanken ingevolge artikel 4 van de Wet had plaats
gevonden in het door onze Centrale Bank gehouden register, werd met De Nederlandsche Bank
onder ogen gezien de toepassing van artikel 9 van de Wet. Dit artikel regelt in het tweede ld e
mogelijkheid, dat het toezicht op de landbouwcredietbanken, voor zover dit strekt in het belang van
de solvabiliteit en liquiditeit dezer instellingen, aan andere organen dan De Nederlandsche Bank
wordt opgedragen, met dien verstande, dat deze bij de vervulling van haar taak dienen te hande
len naar de aanwijzigingen van De Nederlandsche Bank. Bij Koninklijk Besluit van 28 October 1953
nr 486 werd onze Centrale Bank belast met het toezicht op de aangesloten boerenleenbanken. In
de terzake van dit toezicht door De Nederlandsche Bank gegeven aanwijzingen is vervat, dat de voor
schriften, inzake het toezicht op de bedrijfsvoering der boerenleenbanken, neergelegd in of gege-
15