12 Overzicht van de saldi bij de spaarinstellingen (in millioenen guldens) n 33 5-7 741 86 5-4 6.7 61 3° 4-*> Vergelijking met de (aren 1933/37 van de saldi bij de spaarinstellingen (X 1) per 100 inw. 13 kant stonden betere afzetmogelijkheden, aan de andere kant een beduidende stijging van de kosten. De Boskoopse boomkwekerijcultuur leverde bevredigende resultaten op, doch de positie van de vruchtboomkwekerij werd moeilijk. Binnenlandse monetaire situatie De reeds vermelde stijging van de goud- en deviezenreserves bij De Nederlandsche Bank vond haar keerzijde in de toeneming van de binnenlandse geldhoeveelheid. Deze nam toe van 7.900 mil- lioen op het einde van 1952 tot 8.500 millioen op het einde van 1953, waarvan 5.250 millioen in girale vorm, goeddeels in tegoeden bij banken. De vlottende schuld van het Rijk verminderde van 10,4 tot 8,9 milliard. Deze vermindering van de kortlopende schuld van het Rijk was het gevolg van de door het Rijk gevolgde financieringsmethode om de behoeften te dekken uitsluitend met belastinggelden en met lange leningen. In verband daarmede werd de uitgifte van nieuw schatkistpapier stopgezet. Zolang de toestand gehandhaafd bleef, dat uitzettingen in het buitenland practisch niet mogelijk waren, leidde de stijging van de in girale vorm bij banken aangehouden gelden tot de onaangename situatie van een steeds dalende rente op de geldmarkt en tenslotte tot het vraagstuk van de z.g. superliquiditeit van het Nederlandse bankwezen. De afgifteprijs voor jaarschatkistpapier werd van r% in het begin van het verslagjaar, reeds de laagste notering ter wereld, verlaagd tot De su perliquiditeit van het bankwezen, waaronder wordt verstaan het aanhouden van liquiditeiten boven het bedrag, dat uit bedrijfs-economische overwegingen noodzakelijk wordt geacht, werd van zodanige omvang, dat vele handelsbanken aanzienlijke bedragen bij De Nederlandsche Bank gingen aanhou den. Tegen het einde van het verslagjaar werden door De Nederlandsche Bank aan vertegenwoordi gers van het bankwezen en boerenleenbankwezen voorstellen voorgelegd, die in de gevoerde bespre- kingen nader werden ontwikkeld, om te komen tot een binding van deze superliquiditeit met de be doeling ook op de geldmarkt tot meer evenwichtige vraag- en aanbodverhoudingen te komen. In het lopende boekjaar voerden deze besprekingen tot resultaten, waarover hierna afzonderlijk wordt gerapporteerd. De geschetste verhoudingen op de geldmarkt werkten ook door op de kapitaalmarkt, waar geld wordt gevraagd en aangeboden voor belegging op lange termijn. Ook hier voltrok zich een gevoelige daling van de rente. Konden de gemeenten in 1952 moeilijk slagen met het opnemen van leningen tegen een rente van 41^%, in de loop van 1953 plaatste het Rijk aanvankelijk een lening van 200 millioen a $y4% bij een uitgiftekoers van 99% en vervolgens a pari een tweede lening groot f 400 millioen, rentende 3,5%. Beide leningen werden meermalen overtekend. Een minder groot succes was de in het begin van het lopende boekjaar tegen een koers van 99 geplaatste 314% lening, groot even eens 400 millioen. De rentedaling op de kapitaalmarkt kwam ook tot uitdrukking in het rendement van langlopende leningen. Op basis van de gemiddelde koersen in 1952 en 1953 daalde het rende ment van de lening 3(4% Nederland 1948 van 3,95% tot 3,43%. Voor korter lopende Staatsle ningen was deze daling nog scherper. Het rendement van de lening 3% Nederland 1962/64 daalde van 3,95% tot 3,16%. Behalve het grote bedrag van voor belegging in aanmerking komende mid delen van de zijde van levensverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen droegen tot deze ont wikkeling mede bij de aanzienlijke bedragen aan spaarmiddelen, die bij de verschillende spaar-in- stellingen voor belegging beschikbaar kwamen. Deze beliepen rond 400 millioen, waarbij nog moet worden geteld 100 millioen aan aflossingsbedragen, die voor herbelegging in aanmerking kwamen. Vooral in tijden van ruime kapitaalvorming, welke gepaard gaat met een tendenz tot rentedaling op de kapitaalmarkt mag de betekenis van de door de spaarinstellingen aan de kapitaalmarkt toegevoer de middelen niet worden onderschat. Vergelijkend overzicht van de ontwikkeling bij verschillende spaarinstellingen Uit het hieronder opgenomen vergelijkend overzicht blijkt, dat de procentuele stijging van het spaarderstegoed in i953 bij alle spaarinstellingen hoger ligt dan in het voorafgaande ,aar. Bij de bondsspaarbanken is dit het hoogst (12,2%). Dan volgen de boerenleenbanken (6,7%) en tenslotte de Rijkspostspaarbank (2,4%). Bij uitsplitsing van de boerenleenbanken blijkt, dat de procentuele stijging bij de groep van Utrecht het hoogst is. Ter verklaring hiervan kan worden gewezen op de invloed van de emigratie en van de activiteit tot het weren van oneigenlijke spaargelden bij de boerenleenbanken van de groep Eindhoven, waarover hierna afzonderlijk wordt gerapporteerd. Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat de slechtere uitkomsten van de melkwinning op de zandgron den (zie pag. 9) van invloed is geweest op het betrekkelijk achterblijven van spaarvorming bi] de boerenleenbanken van onze groep. Overzicht van stortingen en terugbetalingen bij de spaarinstellingen (in millioenen guldens) Stortingen Terugbetalingen Saldo Toeneming in °J0 van het tegoed Rijkspostspaarbank Bondsspaarbanken Boerenleenbanken Utrecht Eindhoven 1952 37 6 539 815 541 274 1953 408 664 858 583 275 1952 365 476 729 480 249 1953 19)2 1953 19)2 1953 375 -T 0.8 2.4 5i9 63 145 12.2 117 496 87 5-8 7-6 245 25 5-2 (in van het totaal) 1949 1950 1951 1952*) 1953*) Rijkspost spaar bank 1.440 1.365 1.298 1.338 1.400 Bonds spaar banken 1.106 1.117 1.105 1.190 1.364 Boeren leen banken 1.551 1-573 1.581 1.716 1.874 Utrecht 1.029 1.046 1.045 1.142 1.257 Eind hoven 522 527 536 574 617 Rijkspost- Bonds spaar bank 35-1 33-7 32.6 3I-5 30.2 spaar banken 27.— 27-5 27-7 28.1 29.4 Boeren- leen- Utrecht banken 37-9 38.8 39-7 40.4 40.4 25.1 25.1 26.2 26.9 27.1 Eind hoven 12.8 13 13-5 13-5 D-3 Rijkspostspaarbank Jaar 1933/37 1949 1950 1951 1952 1953*) Inleggerstegoed (X 1.000) 551.309 1.439.984 1.364.783 1.297.583 1.338.200 1.400.000 Saldo tegoed (X/i) per boekje 242 380 352 327 325 330 Saldo tegoed 6.506 14.362 13.38° 12.564 12.835 13.269

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1953 | | pagina 7