36 37 De post schatkistpapier steeg van 55,6 tot 67 millioen. De maandelijks opvraagbare rekening bij 's Rijks Schatkist, waarop wij een tegoed kunnen aanhouden tot ten hoogste 12% van de aan de boerenleenbankorganisatie per 1 Januari van het desbetreffende jaar toevertrouwde spaargelden, nam toe van 62,8 tot 68,8 millioen. In de portefeuille kapitaalmarktuitzettingen van de Centrale Bank geeft de post „effecten" de be- langrijkste wijzigingen te zien. Op basis van de boekwaarde der stukken steeg deze post van 77,6 tot 98,2 millioen. Wij waren dan ook vrij actief op de markt voor overheidsobligaties, niet alleen ter belegging van beschikbaar komende middelen, doch ook ter verwisseling van fondsen, waarvan de beurswaarde beneden boekwaarde lag. Op de leningen 3%% Nederland 1953 en 31/2% Neder land 1953, die belangrijk werden overtekend, kregen wij toegewezen resp. 5,2 en 10,6 millioen. Door tussenkomst van derden kochten wij ook nog stukken op termijn. Deze praktijk, die wij reeds het vorige jaar met succes toepasten ter verbetering van het toekomstig rendementsniveau der effec tenportefeuille, waardoor deze ook zoveel beter bestand is tegen een mogelijke stijging van de rentestand, werd in het verslagjaar bestendigd. De beurswaarde van de ter beurze genoteerde fondsen lag per ultimo 1953 4>6 millioen boven de boekwaarde daarvan. Op het einde van het verslagjaar hadden wij nog te ontvangen 17,3 millioen nominaal aan overheidsfondsen. Een en ander wijst erop, dat een verdere uitbreiding van de effectenportefeuille kan worden verwacht. Wij kunnen hierbij opmerken, dat bij toepassing van artikel n der Wet Toezicht Credietwezen, derhalve bij de opstelling van voorschriften ter waarborging van de liquiditeit van geregistreerde credietinstellingen, verwacht mag worden, dat ter beurze genoteerde overheidsobligaties tot ten hoogste 80% van de beurswaarde als liquiditeit zullen worden erkend. De post onderhandse leningen aan gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen liep terug van 221 tot 213 millioen, waarbij een lichte ver schuiving van kortere naar langere termijnen valt te constateren. De post debiteuren van de Centrale Bank liep terug van 76,8 tot 66,2 millioen. Voor 6 mil lioen komt deze daling voor rekening van debiteuren tegen onderpand van effecten. De financiering van de Iandbouwcredietcoöperaties door de Centrale Bank gaf slechts een lichte daling te zien. Het opgenomen rekening-courantcrediet liep terug van 29,7 tot 23,4 millioen. Vooral de centrale coöperatieve aan- en verkoopverenigingen namen belangrijk lagere bedragen in rekening-courant op dan in vorige jaren het geval was, als gevolg van een niet onbelangrijke prijsdaling waarmede een lagere voorraad van veevoeders en veevoedergrondstoffen gepaard ging. De melkproductenfabrieken daarentegen vroegen meer rekening-courantcrediet ter financiering van stijgende voorraden eindpro ducten als gevolg van de stagnerende export van zuivelproducten. Ook de investeringsfinancierin gen (overige debiteuren) gaven een lichte daling te zien en wel van 34,7 tot 31,2 millioen als ge volg van aflossingen op opgenomen credieten tot een bedrag van 5,6 millioen, waartegenover nieu we langlopende credieten voor landbouwcoöperaties werden geopend tot een bedrag van 2,1 mil lioen. Deze nieuwe financieringen betroffen voornamelijk de fruit- en groentenveilingen en de zui- velcoöperaties. Nog altijd moeten wij constateren, dat de landbouwcoöperaties haar bedrijven naar verhouding tot het beschikbare eigen kapitaal met beduidend meer bankcrediet financieren dan voor de oorlog het geval was. Evenals bij de familievennootschappen zien we ook bij de landbouwcoöperaties, die eveneens op de aandelenmarkt geen beroep plegen te doen, een tekort aan vorming van risico-dra gend kapitaal als gevolg van de zwaar drukkende vennootschapsbelasting. Met het oog op een onze kere toekomst voor de afzet van landbouwproducten is het een groot bezwaar, dat op de gedane investeringen fiscaal niet sneller kan worden afgeschreven. Hierdoor wordt de weerbaarheid van het landbouwcoöperatiewezen tegenover een mogelijke depressie evenals van het bedrijfsleven in het alge meen verzwakt. Ook staat het achterwege blijven van verdere afschrijvingen dan fiscaal toelaatbaar op de vaste bedrijfsmiddelen in de weg aan het doen van verdere investeringen, die voor de renda biliteit van de bedrijven nuttig of noodzakelijk kunnen zijn. De bedrijfsresultaten van de Centrale Bank werden ongunstig beïnvloed door de dalende rente stand op de geldmarkt. Het aflopend schatkistpapier kon, voor zover verkrijgbaar, slechts tegen beduidend lagere rente worden vernieuwd. Teneinde onze boerenleenbanken in staat te stellen een zo stabiel mogelijke rentepolitiek te voeren, gaf de Centrale Bank deze renteverlaging met door. De creditrente-tarieven voor de boerenleenbanken werden niet verlaagd; die voor de eigen relaties van de Centrale Bank nauwelijks. Daarentegen werden wel de debetrente-tarieven voor de financiering van het landbouwcoöperatiewezen lager gesteld. De rente-inkomsten van de Centrale Bank staan dan ook ruim 300.000— lager te boek dan het voorafgaande jaar. Ook de provisie-inkomsten, die in 1952 door enige buitengewone ontvangsten voordelig beïnvloed waren, liggen ongeveer 170.000,- lager. Hetzelfde geldt voor de z.g. andere baten. Daartegenover stegen de onkosten, gedeeltelijk als gevolg van een salarisverhoging en gedeeltelijk in verband met buitengewone uitgaven voor dat jaar, zoals de bijdragen aan het Rampenfonds en aan het Waarborgfonds Rechtsherstel ter liquidatie van de perikelen rondom het rechtsherstel met betrekking tot effecten. Met betrekking tot de pensioenvoorziening van het personeel van de Centrale Bank kwam in het verslagjaar een belangrijke wijziging tot stand. Het eigen pensioenfonds van de Centrale Bank kende een verzekeringssysteem, waarbij de pensioenuitkeringen, behoudens geldende maxima, werden vast gesteld op basis van het laatst genoten salaris. Van jaar tot jaar werd hetgeen aan de wiskundige reserve ontbrak in het pensioenfonds gestort. De pensioenuitkeringen zelf waren door de Centrale Bank gegarandeerd. Toen bleek, dat niet erop mocht worden gerekend, dat een dergelijk verzeke ringssysteem onder vigeur van de Pensioen- en Spaarfondsenwet, mede in verband met het aantal deelhebbers in het eigen pensioenfonds van de Centrale Bank, door de Verzekeringskamer zou worden goedgekeurd, hebben wij de voorkeur eraan gegeven de pensioenverzekering van het perso neel van de Centrale Bank onder te brengen bij de N.V. Jan Truyenfonds, een pensioenverzekerings maatschappij van de georganiseerde landbouw, waarbij ten vorige jare ook de kassiers en in aan merking komende assistenten van aangesloten boerenleenbanken collectief verzekerd werden. Wij zijn ons personeel erkentelijk voor de hierbij ondervondc-n medewerking. Bij een inmiddels tot stand ge komen reorganisatie van de N.V. Jan Truyenfonds, als gevolg waarvan dit pensioenfonds tot een onder het toezicht van de Verzekeringskamer vallende levensverzekeringsmaatschappij werd omge vormd welke reorganisatie met een uitbreiding van het aandelenkapitaal gepaard ging, hebben wij een in overeenstemming met ons belang bij de N.V. Jan Truyenfonds passende kapitaaldeelneming in deze N.V. thans genaamd Boeren en Tuinders Levensverzekering N.V., verworven. De inmid dels tot stand gekomen wijziging in de dekking van de pensioenvoorziening van het personeel, heeft voor de exploitatierekening van de Centrale Bank dit gevolg, dat van nu af geen afzon derlijke post voor storting in het pensioenfonds behoeft te worden opgenomen. De premie pen sioenverzekering, die thans jaarlijks verschuldigd is, wordt rechtstreeks ten laste van „onkosten" ge boekt. De stijging van deze post wordt hierdoor mede verklaard. Het eigen Pensioenfonds van de

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1953 | | pagina 19