6
+73,
7
omzetting van goederenvoorraden in betaalmiddelen, het omgekeerde proces van hetgeen wij in de
voorafgaande jaren hadden meegemaakt. Belangrijk voor de monetaire situatie was ook, dat de
defensie-uitgaven bij de begroting tenachter bleven.
Moeten wij dankbaar zijn voor hetgeen werd bereikt, wij mogen onze ogen niet sluiten voor de
zwakke plekken, die onze vaderlandse economie nog vertoont. De stijging van de productie kwam
goeddeels tot stilstand. Het index-cijfer van de industriële productie steeg van 145 in 1951 tot
147 in 1952 (1938 100), welke stijging te danken was aan een herstel in de tweede helft
van het verslagjaar. De werkloosheid nam in 1952 toe: het maandgemiddelde van het aantal
werklozen (incl. D.U.W. arbeiders) bedroeg 137.600 in 1952 tegenover 93.300 in 1951. Hierbij
mag echter nooit uit het oog worden verloren, dat een belangrijk deel van de jaarlijkse toene
ming der beroepsbevolking in het arbeidsproces werd opgenomen. Daarbij doet zich de invloed
gelden van de emigratie, die meer en meer op gang komt. Per saldo zijn echter in de na-oorlogse
jaren meer mensen van buiten ons land in het arbeidsproces in Nederland opgenomen dan door
emigratie naar elders vertrokken.
Al met al mag in economisch opzicht het totaal beeld niet ongunstig worden genoemd. Een daad
werkelijke bevordering van de welvaart bij een zo ruim mogelijke werkgelegenheid zal echter slechts
door internationale samenwerking mogelijk zijn. Benelux en plannen om te komen tot een Euro
pese economische integratie zijn in dit opzicht verblijdende tekenen. De verwezenlijking daarvan
ontmoet echter toenemende moeilijkheden. De kortste weg, n.1. die via super-nationale organen
schijnt voor sommige landen vooralsnog niet te aanvaarden. In verschillende sectoren wordt de
voorkeur gegeven aan een meer natuurlijke groei, waarbij geleidelijk een economische coördinatie
wordt tot stand gebracht door de verschillen in economische systemen weg te werken of op te
heffen. Met dit vraagstuk krijgt de Nederlandse economische politiek steeds meer te doen. De op
lossing daarvan zal waarschijnlijk zowel voor ons land als voor andere landen de aanvaarding
van risico's en offers vragen. Vergeten wij daarbij niet, dat voor ons land nijpende problemen als
loon-, pacht- en grondprijsbeheersing een geheel ander karakter krijgen, indien bewegingsvrijheid
van arbeid en kapitaal, althans in de West-Europese sfeer, bereikbaar zou zijn. Indien de ontwik
keling in deze richting mocht gaan, zullen wellicht verdergaande maatregelen nodig zijn terzake
van huurverhoging en belastingverlaging dan onlangs door de Regering werden aangekondigd.
Binnenlandse monetaire situatie Wet Toezicht Credietwezen
De sterke verbetering van het bezit aan buitenlandse betalingsmiddelen kwam de binnenlandse
monetaire situatie ten goede. Ondanks het toevloeien van inkomsten uit het buitenland, die in gul
dens werden afgerekend, steeg de totale geldcirculatie niet in die mate. Zij beliep op het einde
van het verslagjaar een bedrag van 8.051 millioen (vorig jaar 7.280 millioen), waarvan 4.880
millioen in girale vorm. Dat de geldhoeveelheid niet meer is gestegen ondanks de aanwas van de
beschikbare buitenlandse betaalmiddelen met 2.000 millioen was goeddeels het gevolg van schuld
aflossing en vorming van tegoed door het Rijk bij De Nederlandsche Bank en van de door lagere
publiekrechtelijke lichamen aangegane consolidatieleningen. Kortlopende schuld van gemeenten
werd voor een bedrag van 1.000 millioen omgezet in langlopende leningen.
Ondanks het sterk beroep van de lagere publiekrechtelijke lichamen op de kapitaalmarkt, vertoonde
de rentestand een dalende tendenz. Van 4^/2% voor langlopende overheidsleningen in het begin
van het verslagjaar daalde de rente tot 4%. Ook de geldmarkt vertoonde lagere rentetarieven. Het
disconto, waartegen jaarsschatkistpapier door de Agent van het Ministerie van Financiën werd af
gegeven, daalde in twee étappes van 1I/2 tot 1%.
Ook voor de stortingen en terugbetalingen bij spaarinstellingen was 1952 in 't algemeen het jaar
van de grote ommekeer, zoals blijkt uit onderstaand
Overzicht van stortingen en terugbetalingen bij de spaarinstellingen
(in millioenen guldens)
1951 1952
Stortingen
Terugbetalingen
Saldo
Stortingen
Terugbetalingen
Saldo
Rijkspostspaarbank 288.0
384,6
—96,6
375,9
364,9
-f 11,0
Bondsspaarbanken 426,7
466,5
—39,8
539,6
477,7
+61,9
Boerenleenbanken Utrecht 457>6
479.5
21,9
553,2
480,1
Boerenleenbanken Eindhoven 237,9
241,3
3,4
274.6
249,4
+25,2
Overzicht van de saldi bij de spaarinstellingen
(in millioenen guldens)
Rijkspostspaarbank
Bondsspaarbanken
Boerenleenbanken Utrecht
Boerenleenbanken Eindhoven
1951
1952
Stijging
of daling
Gemiddeld
Stijging
of daling
cf
Gemiddeld
Saldi
per boekje
ingeschreven
Saldi
per boekje
ingeschreven
in
(in guldens)
in yc
(in guldens)
1.298
—4,9
327
1.338
+3,08%
324
1.096
—i,7 0%
447
1.184
-]-8,03%
464
1.045
0,10%
1.238
I.141
+9A9%
1.327
536
U7i%
1-334
573
-|-6,90%
1.408
De ontspanning, die in het verslagjaar intrad en zo zichtbaar tot uitdrukking kwam in de toe
neming van besparingen, gaf De Nederlandsche Bank aanleiding tot een prompte reactie. Niet alleen
werd het wissel- en promesse-disconto tweemaal en wel in Januari en Augustus verlaagd met een
half zodat het promesse-disconto op het einde van het verslagjaar 3%% noteerde, ook de toe
passing van de z.g. credietbeperkingsmaatregelen werd met ingang van 1 April 1952 opgeschort.
Sindsdien behoefden de handelsbanken en ook de boerenleenbanken geen crediet meer op te nemen
bij De Nederlandsche Bank voor overschrijdingen van de toegestane credietgrenzen. Ook maakte
De Nederlandsche Bank geen gebruik van de hetzelfde oogmerk dienende bevoegdheden neerge
legd in de Wet Toezicht Credietwezen, die inmiddels met ingang van 18 Januari 1952 in wer
king trad. De toepassing van deze Wet beperkte zich in het verslagjaar tot de registratie van de
banken, daaronder begrepen de boerenleenbanken en de Centrale Bank. Met het door haar gevoer
de beleid bevestigde De Nederlandsche Bank, dat de bevoegdheden tot beinvloeding van het bank-
beleid uit sociaal-economisch (monetair) oogpunt door haar slechts ingeval van noodzaak zullen
worden gehanteerd en niet als element van bestendige overheidsbemoeiing. Helaas vond dit
zelfde beleid geen toepassing in de fiscale politiek. De belastingverhogingen, waartoe medio 1951
werd besloten, mede als onderdeel van een politiek, die op consumptie- en investeringsbeperking
was gericht, bleven in 1952 van kracht ondanks dat de economische toestand van het land de hand
having geenszins noodzakelijk maakte. Deze verzwaarde belastingheffing bemoeilijkte de zelffi
nanciering van het bedrijfsleven, die voor een uitbreiding van de werkgelegenheid onontbeerlijk is