30
31
FILMDIENST
was gebleken, dat men deze voor de boerenleenbank-reclame het
meest geschikt achtte. De oplage van de kalenders werd bijna ver
dubbeld.
De deelname aan tentoonstellingen was minder dan in het voor
afgaande jaar, omdat er op het gebied van land- en tuinbouw min
der tentoonstellingen werden georganiseerd. Voor het jaar 1953 is
reeds een duidelijke opleving waar te nemen en de Propaganda-
dienst van de Centrale Boerenleenbank zal op elke tentoonstelling,
waar deelname voor de plaatselijke boerenleenbanken van nut kan
zijn op passende wijze uitkomen.
Van de filmdienst werd in het afgelopen verslagjaar meer ge
bruik gemaakt dan in het jaar daarvoor. Elke filmvertoning gaat
steeds gepaard met een inleiding over een onderwerp met betrek
king tot de boerenleenbank naar keuze van de organiserende bank.
De Centrale Boerenleenbank heeft het alleen-vertoningsrecht ver
kregen voor de film „Fazenda Ribeirao", welke een zeer goed beeld
geeft van de aldus genoemde Hollandse kolonie in Brazilië.
Wederom werden films vertoond van de United States Informa
tion Service en van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voed
selvoorziening, waarvoor wij deze instellingen gaarne onze dank
betuigen. Ook werd van de diensten van film-verhuurkantoren ge
bruik gemaakt.
Pensioenvoorziening Kassiers. In de Algemene Vergadering van 19 Mei 1952 werd met algemene
stemmen op de voet van artikel 8 van de statuten der Centrale Bank het navolgende besluit
aanvaard:
a De Boerenleenbanken met kassiers, die op 1 Januari 1953 de leeftijd van 50 jaar nog niet
hebben bereikt, zijn verplicht toe te treden tot de collectieve pensioenverzekering voor kas
siers overeenkomstig de algemene verzekeringsvoorwaarden 1949 van Jan Truyenfonds en
wel zodanig, dat met een bijdrage van de kassier groot 7%% van het salaris en met inacht
neming van lopende voorzieningen een basispensioen wordt verzekerd hetzij voor alle ver
streken en toekomstige dienstjaren en een pensioengrondslag, die gelijk is aan het salaris,
dan wel voor minder dienstjaren of voor een lagere pensioengrondslag indien een hogere
premielast dan i2l/2% van het kassierssalaris door de boerenleenbank naar het oordeel van
het Bestuur van de Centrale Bank redelijkerwijs niet kan worden opgebracht.
b De boerenleenbanken mogen geen kassier herbenoemen, tenzij deze inmiddels op zich heeft
genomen een bijdrage in zijn pensioenvoorziening groot 71%% van 2l>n sala"s-
c Het bestuur van de Centrale Bank wordt opgedragen het nodige te doen verrichten ter uit
voering van de onder a. en b. genoemde besluiten en tot de pensioenverzekering van kas
siers van aangesloten boerenleenbanken overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie
inzake de pensioenregeling van kassiers, vervat in haar rapport dd. 16 April 1952.
Ter uitvoering hiervan werd voor de kassiers, die per 1 Januari 1933 de leeftijd van 50 jaar
hadden bereikt, bij de N.V. Pensioenverzekering „Jan Truyenfonds" met inachtneming van lo
pende voorzieningen een algemene dekking tot stand gebracht van het ouderdoms- en weduwe
pensioen tot een bedrag van 26,25% van het met ingang van 1 Januari 1952 vastgestelde salaris.
Voorts werd ook voor de overige kassiers een collectieve pensioenverzekering aangegaan en
wel op basis van een jaarpremie van 20% onder aftrek van de premie van reeds lopende voorzie
ningen, onder voorbehoud, dat de kassier zelf daarin 71/2% van zijn salaris zal bijdragen.
Hiermede werd voor alle kassiers, die onder de regeling vallen, een onmiddellijk ingaande dek
king bereikt, waardoor een verder oplopen van de achterstand in de ouderdomspensioenvoorzie
ning werd voorkomen en een onmiddellijke voorziening in weduwe- en wezenpensioen werd
tot stand gebracht.
Dank zij deze collectieve minimumvoorziening moest de verzekeraar reeds gedurende het ver
slagjaar in twee overlijdensgevalien tot uitkering van weduwe- en wezenrente overgaan.
Belastingen. Per 31 December 1952 waren het merendeel van de aangiften vennootschapsbelas
ting voor de aangesloten boerenleenbanken over het boekjaar 1951 ingediend. Gedurende het af
gelopen boekjaar werd de achterstand in het opleggen van aanslagen vrijwel geheel door de fis
cus ingehaald. Voor zover nog geen definitieve aanslagen over het boekjaar 1951 werden op
gelegd, ontvingen de meeste boerenleenbanken reeds voorlopige aanslagen betreffende dat
boekjaar.
Controle en Statistiek. In 1952 verschenen de jaarstatistieken over de jaren 1949 en 1950. In de
statistiek over 1951 moeten alleen de over dat jaar nog te inspecteren banken worden ingeboekt.
Op het gebied van de statistiek is daarmede de achterstand ingelopen, die de afdeling nog had.
In 1952 werden voor het eerst de verlies- en winstrekeningen van de plaatselijke banken en hun
onkostenspecificaties over 1950 machinaal getotaliseerd. Het telwerk waarin tot einde April een
steeds grotere achterstand ontstond, had sindsdien tot einde December een niet onbevredi
gend verloop.
De binnenkomst der maandstaten was in 1952 minder vlot dan in 1951: er zijn steeds enkele
banken doorgaans dezelfde die ons de controle en de totalisering bemoeilijken doordat
wij de benodigde stukken niet tijdig ontvangen. Wij hebben gezocht naar een methode om voor
elke bank afzonderlijk aansluiting te constateren tussen de opeenvolgende maandstaten. In Juni
werd daartoe een controle ingevoerd voor de spaargelden en de lopende rekeningen. In 1953
gaan wij op overeenkomstige wijze de voorschotten controleren.
Materieel. Aan de materiaalvoorzieningen voor de aangesloten boerenleenbanken worden steeds
hogere eisen gesteld, eensdeels tengevolge van de toenemende werkzaamheid van de boerenleen
banken en anderdeels door de mechanisatie van de administratie van verschillende boerenleen
banken, welke grotere hoeveelheden formulieren vordert dan de niet-gemechaniseerde boek
houding.
Wederom moeten wij met nadruk erop wijzen, dat het ongewenst is, dat de boerenleenbanken
door de Centrale Bank vastgestelde formulieren zelf laten drukken. Nog steeds komt het voor,
dat als gevolg daarvan verouderde formulieren worden herdrukt, hetgeen nadelig is voor de
goede gang van zaken omdat de uniformiteit daardoor in het gedrang komt. Het is vooral met
het oog op deze noodzakelijke uniformiteit, dat artikel 5 van het huishoudelijk reglement van de
Centrale Boerenleenbank bepaalt: „de boerenleenbanken zijn gehouden boeken, genummerde
spaarboekjes, genummerde voorschotboekjes, genummerde boekjes voor lopende rekening en