10 pen 1,3 milliard, voor de Bondsspaarbanken 1,1 milliard en voor de gezamenlijke boerenleen banken, aangesloten bij de Centrale Banken van Utrecht en Eindhoven 1,5 milliard, dan beloopt dit percentage voor de R.P.S. 7,77%, voor de Bondsspaarbanken 1,17% en voor de gezamenlijke boe renleenbanken 0,68%. Opnieuw is in het verslagjaar gebleken, dat het spaartegoed bij de boeren leenbanken het meest stabiel karakter bezit, gelijk ook in vroegere met spanningen geladen perioden steeds tot uitdrukking kwam. In de hiervoor opgenomen tabel omtrent terugbetalingen en stortin gen van spaargelden, springt ook naar voren de sterke stijging van de terugbetalingen in 1950 ten opzichte van 1949 bij de Rijkspostspaarbank en de Bondsspaarbanken, terwijl deze bij de boerenleen banken aangesloten bij de Centrale Bank van Eindhoven nauwelijks enige stijging vertonen en bij de Utrechtse boerenleenbanken zelfs een aanzienlijke daling. Zo werd ook in het verslagjaar wederom gedemonstreerd, dat mede in verband met de ten plattelande voorkomende warsheid van andere be leggingsvormen het spaarboekje bij de boerenleenbanken voor velen de belegging bij uitstek is van reele besparingen; daarop wordt voor betalingsdoeleinden niet spoedig beroep gedaan; eerst bij ge beurtenissen in de familie, zoals huwelijk of vererving, met het oog waarop een liquide beleggings vorm wordt geprefereerd, wordt op die besparingen teruggevallen, alsmede in tijden van tegenspoed of voor land- en tuinbouw ongunstige conjunctuur, waarvoor het spaarboekje bij de boerenleenbank betekent een nimmer hoog genoeg te schatten appeltje voor de dorst. DE CREDIETBEPERKINGSMAATREGELEN. De credietbeperkingsmaatregelen, door De Nederlandsche Bank omstreeks het einde van het verslagjaar uitgevaardigd, hebben niet nagelaten de aandacht te vestigen op de ontwikkeling van de credietverlening bij de handelsbanken en bij het coöperatieve landbouwcrediet. De daarover bekende cijfers, samengesteld op de wijze, zoals die tot heden werden gepubliceerd, zijn voor onze boeren leenbankorganisatie als volgt: (in duizenden guldens) 1939 1948 1949 1950 Voorschotten van boerenleenbanken 44.204 33.220 51.266 72 764 Credieten in l.r. van boerenleenbanken 14.328 22.771 31 620 39 357 Credieten en voorschotten der Centrale Bank 9.645 31.809 36.481 60 336 68.177 87.800 119.367 172.457 Indien met de prijsstijgingsfactor wordt rekening gehouden, blijkt het totaalcijfer van de cre dietverlening niet uit te gaan boven de overeenkomstige stand per ultimo 1939. Daarbij valt deze vergelijking voor onze organisatie in zoverre ongunstig uit, dat per ultimo 1939 een deel van de credietfinanciering van de landbouwcoöperaties, welke thans door de Centrale Bank wordt verzorgd, geschiedde door de indertijd geaffilieerde Nederlandsche Landbouwbank. De cijfers geven een ten opzichte van de voor-oorlogse situatie geheel ander beeld, indien zij worden genomen in ver houding met de op de onderscheidene data aan de landbouwcredietorganisatie toevertrouwde gelden: voor 1939 beloopt deze verhouding 50,5% tegen 28% per ultimo 1950; m.a.w. ten opzichte van de toevertrouwde middelen belopen de uitstaande credieten bij onze landbouwcredietorganisatie per ul timo 1950 bijna de helft minder dan op het einde van 1939 het geval was. Bovendien zou het on juist zijn bij de beoordeling van het monetair effect van de credietverlening door de landbouwcre dietorganisatie alle in de tabel daaronder begrepen uitzettingen in aanmerking te brengen. Terecht wordt in de maandstaten, die bij de credietbeperkingsmaatregelen door De Nederlandsche Bank niet alleen voor de Centrale Bank doch thans evenzeer voor de plaatselijke boerenleenbanken zijn voorge schreven, rekening gehouden met de beleggingsuitzettingen, die in de kapitaalmarktsfeer plaats vin den; deze worden, omdat zij gefinancierd worden met spaargelden, over het reële karakter waarvan hiervoor werd uitgeweid, bij de toepassing der credietbeperkingsmaatregelen practisch buiten aan merking gelaten. Dit betreft de z.g. vaste hypotheken en de onderhandse geldleningen aan publiek- 11 rechtelijke en semi-publiekrechtelijke lichamen verstrekt, alsmede aan andere rechtspersonen, mits wat deze laatsten betreft, de looptijd der leningen 10 jaar of langer is. Dergelijke uitzettingen kun nen ook bij spaarbanken en andere beleggingsinstellingen vrijelijk geschieden. Bij de hiervoor ver melde cijfers omtrent de ontwikkeling der credietverlening zijn onder de voorschotten der boeren leenbanken zowel de onderhandse leningen aan publiekrechtelijke lichamen als de langlopende le ningen aan rechtspersonen begrepen en onder de debiteuren van de Centrale Bank ook de tien jaar of langer lopende leningen aan rechtspersonen. Trekt men voor 1950 de desbetreffende bedragen af en wordt aangenomen, dat de voor de andere jaren opgenomen cijfers met een overeenkomstig per centage kunnen worden verminderd, dan verkrijgt men het navolgende beeld van (in duizenden guldens) Onderscheiding 1939 1948 1949 1950 Debetsaldi boerenleenbanken25.830 24.709 36.578 49.478 Debetsaldi Centrale Bank5.138 16.945 19.433 32.129 Totaal30.968 41.654 56.011 81.617 Indien op basis van deze cijfers wederom de percentages van de verhouding tot de toever trouwde gelden worden berekend, dan komt men voor 1939 op 23% en voor 1950 op 13%. Nog meer illustratief worden deze cijfers, in het bijzonder voor de vooroorlogse liquiditeitsverhoudingen in het coöperatieve landbouwcrediet, indien dezelfde percentages worden berekend, nadat de toever trouwde gelden zijn verminderd met de beleggingen; alsdan komt men voor de verhouding van de betsaldi tot toevertrouwde gelden min beleggingen voor 1950 op 40%, terwijl in 1939 de debetsaldi het bedrag van toevertrouwde gelden min beleggingen zelfs overtroffen, hetgeen door de reserves der boerenleenbanken mogelijk was. De stijging van de credietverlening, die in het verslagjaar zoveel sneller verliep dan het jaar tevoren, deed De Nederlandsche Bank bijzonder waakzaam worden met het oog op de aanzienlijke mogelijkheden tot credietverlening van het bankwezen. In verband met bedoelde snellere stijging van uitstaande credieten in het verslagjaar vergeleken met het jaar tevoren, die waarschijn lijk voor De Nederlandsche Bank bij haar credietcontrole-beleid van doorslaggevende betekenis is geweest, is het dienstig erop te wijzen, dat de toeneming van de stijging van de post „debetsaldi" in 1950 ten opzichte van 1949 bij onze landbouwcredietorganisatie 78% bedroeg 25,6 millioen in 1950 tegenover 14,4 millioen in 1949) en bij de 5 grote handelsbanken 140%2 Ofschoon deze toenemende stijging bij handelsbanken en landbouwcredetinstellingen van uit staande credieten, enerzijds en de algemene monetaire situatie anderzijds, geheel in overeenstem ming kan worden geacht met de ontwikkeling van de productie en de door de devaluatie en de toege stane loonsverhogingen veroorzaakte stijging van het prijsniveau, kan met het beginsel van het on der controle nemen door De Nederlandsche Bank van de credietverlening door de banken worden ingestemd, indien in aanmerking worden genomen de mogelijkheden tot credietverlening op grond van de bij de credietinstellingen in de vorm van schatkistpapier of anderszins aanwezige liquiditeiten. Indien credietcontröle nodig wordt geoordeeld, dient ook de voorkeur te worden gegeven aan een beheersing van het totale credietvolume naar hoeveelheden boven een beoordeling naar de hoeda nigheid van het crediet, zoals onder vigeur van het geldsanerings-systeem het geval was. Indien voorts aan de credietbeperkingsregeling de eis wordt gesteld, dat de discontoschroef, als het klas sieke middel van De Nederlandsche Bank om aan de credietverlening door de banken een rem aan te leggen, met onmiddellijk ingaande kracht werkzaam diende te worden gemaakt, moet worden ONTWIKKELING CREDIETVERLENING. DE ONTWIKKELING DER „DEBETSALDI"VAN CENTRALE BANK EN AANGESLOTEN BOERENLEENBANKEN. 1) Het begrip „debetsaldi" is ontleend aan de maandstaat-terminologie; het heeft betrekking op de opgenomen credieten, waarvan het bedrag niet mag stijgen boven 105% van het per 30 September 1950 opgenomen bedrag. 2) Percentage berekend op basis van gegevens ontleend aan het Financieel economisch kwartaaloverzicht van de Amsterdamsche Bank N.V. no. 91 van December 1950.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1950 | | pagina 6