8
Ook de uitkomsten van de veehouderij waren in het verslagjaar niet onbevredigend. De hoe
veelheid in de fabrieken aangevoerde melk steeg van 4,4 milliard kg. in 1949 tot bijna 4,8 milliard
k.g. in 1950. Het gemiddelde vetgehalte van 3,62% kon worden gehandhaafd. Over de basisprijs
voor de melk was in het verslagjaar heel wat te doen. Ondanks de verlaging van deze basisprijs in
November bleef de geldelijke opbrengst van de melkproductie door de gunstiger afzetmogelijkheden
voorshands op peil. Dit neemt niet weg, dat de verlaagde basisprijs het voordeel daarvan evenals van
een verdere rationalisatie goeddeels aan de boeren ontneemt. Door het zuivelfonds, dat in het ver
slagjaar werd ingesteld, wordt voorkomen, dat de prijzen van slecht in de markt liggende producten
al te diep inzakken.
De gunstiger ontwikkeling van de export van veehouderijproducten blijkt uit de navolgende
cijfers: voor boter steeg de uitvoerwaarde van 226 millioen tot 258 milioen, voor kaas van
159 millioen tot 163 millioen en voor gecondenseerde melk en ondermelk van 129 millioen tot
166 millioen.
ONTWIKKELING VAN DE ZUIVELPRODUCTIE
(indexcijfer 1938 100)
1947 1948 1949 1950
Totale melkproducten57 §5 jq3 jq<j
Totale boterproducten54 73 gg 95
Totale kaasproducten55 35 1J4 jQg
Overige melkproducten28 47 79 107
De veestapel breidde zich in de loop van het verslagjaar verder uit. De prijzen voor het slacht
vee waren aan de hoge kant. Zulks gold in mindere mate voor de varkens door de uitvoerbeperken-
de maatregelen van de overheid. De resultaten van de pluimveehouderij waren zeer bevredigend dank
zij de ruime uitvoermogelijkheden naar Duitsland. De uitvoerwaarde van eieren steeg van 55,5 mil
lioen in 1949 tot 168 millioen in 1950. Er is evenwel aanleiding om te betwijfelen, dat deze gunstige
exportpositie voor de eieren in het lopende jaar zal kunnen worden bestendigd.
Zowel de varkens- als de pluimveehouderij hadden te kampen met moeilijkheden ten aanzien
van de veevoedervoorziening. De vooruitzichten daarvoor worden niet gunstiger, hetgeen vooral voor
de kleinere bedrijven bedenkelijke gevolgen zal hebben.
OMVANG VAN DE VEESTAPEL1)
(in duizenden stuks)
Mei 1939 Mei 1949 Mei 1950
^undvee2817 2540 2723
Melk- en kalfkoeien1566 H41 1518
^arkens1553 1298 1860
Hoenders32g04 20265 23443
De omzetten van de groenten- en fruitveilingen bleven op peil; tegenover een omzet van 338,8
millioen in 1949 stond een omzet van 331,5 millioen in 1950. In gewicht steeg de omzet van groen
ten in geringe mate, terwijl de hoeveelheid aangevoerd fruit in het verslagjaar aanmerkelijk lager
was dan in het voorafgaande jaar. De waarde der export van groenten steeg van ƒ111 millioen tot
135 millioen en daalde voor vers fruit van 59 millioen tot 50 millioen.
Ontwikkelde aanvankelijk de export van groenten en fruit naar Duitsland zich gunstig, tegen
het einde van het jaar kwam hierin een stagnatie, die vooral de koude-grond-cultures trof. De pro-
aucten daarvan waren aan een niet onaanzienlijke prijsval onderhevig tengevolge van een buitenge
wone grote aanvoer op bepaalde tijdstippen. De financiële draagkracht juist van de koude-grond-
Bron: Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
9
tuinders is echter zwak. Toen de eigen fondsvorming in de tuinbouw niet bij machte bleek vol
doende tegemoet te komen, werd een beroep op de overheid noodzakelijk. Daarenboven nam het
Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in samenwerking met de beide boerenleenbankorganisa
ties een systeem van aanvullende credietverlening in overweging.
Elders werd in samenwerking tussen overheid, veiling-organisaties en boerenleenbanken een
credietregeling in het leven geroepen, welke de financiering van de omschakeling van koude-grond-
cultures naar glascultuur beoogt; hiervoor moge worden verwezen naar het medegedeelde op blz. 20.
De onzekere vooruitzichten ten aanzien van de export nopen overigens de tuinbouw tot
voorzichtigheid.
De bloembollenkwekers kunnen op een gunstig jaar terugzien; de export bereikte een record
opbrengst van 112,6 millioen tegenover 82,8 millioen het jaar tevoren. Een aanzienlijk deel hier
van werd naar de dollar-landen geëxporteerd.
DE MONETAIRE SITUATIE.
De monetaire situatie in Nederland schijnt niet ongunstig, indien in aanmerking wordt geno
men de ontwikkeling van de hoeveelheid vrij geld in ons land; van 7,5 milliard per ultimo Decem
ber 1949 liep de geldcirculatie terug tot 7 milliard, waarvan 2,8 milliard in chartaal geld (con
tanten) en 4,2 milliard in giraal geld uitstaat. In deze verhouding neemt het girale geld geleidelijk
in betekenis toe. De terugloop van de geldcirculatie werd bevorderd door de geldsanerende wer
king van de Marshall-financiering.
Bij de beoordeling van de monetaire situatie dient echter rekening te worden gehouden met
de omloopsnelheid van het geld in verband met de grootte van het maatschappelijk product. Is dit
laatste zeker niet afgenomen, de omloopsnelheid van het geld, althans van het girale geld, is stellig
toegenomen; zo steeg de omloopsnelheid van het girale geld bij de Postchèque en Girodienst geme
ten naar de verhouding van maandomzetten tot het saldotegoed van 1,52 per December 1948 tot
2,14 per December 1949 en 2,62 per November 1950. Bij de aangesloten boerenleenbanken verto
nen de gemiddelde maandomzetten op lopende rekening in verhouding tot het saldo in lopende reke
ning een overeenkomstig beeld; was deze verhouding 1,4 in 1948, in 1949 liep zij op tot 1,6 en be
reikte in 1950 de stand van 1,9.
Ook staat wel vast, dat tot dan toe sluimerende kassaldi in de loop van het verslagjaar in de
vorm van koopkrachtige vraag actief zijn geworden. In dit verband wordt tegenwoordig ook de be
tekenis voor de monetaire situatie van het spaargeld bij de verschillende spaarinstituten in de dis
cussie betrokken. Daarbij wordt gesuggereerd, dat de spaargelden bij de boerenleenbanken goed
deels oneigenlijke spaargelden zouden zijn en meer dan de aan de Rijkspostspaarbank en de Bonds
spaarbanken toevertrouwde gelden een boven de markt zwevende latente koopkracht zouden vor
men. De feitelijke ontwikkeling niet in het minst in het verslagjaar logenstraft evenwel dergelijke
beweringen.
STORTINGEN EN TERUGBETALINGEN BIJ DE SP AARINSTELLINGEN.
(in millioenen guldens)
1949
1950
stor
terugbe
stor
terugbe
tingen
talingen
saldo
tingen
talingen
saldo
Rijkspostspaarbank
288,2
323,—
34,8
285,2
389,1
103,9
Bondsspaarbanken
403,9
362,4
41,5
416,2
429,—
12.8
Boerenleenbanken Utrecht
520,7
475,5
45,2
399,1
403,—
3,9
Boerenleenbanken Eindhoven
246,5
230,3
16,2
229,3
236,—
6,7
Indien op basis van deze cijfers de negatieve spaarsaldi over 1950 worden uitgedrukt in de
spaarsaldi per 31 December 1950, die zonder daarbij berekende rente voor de R.P.S. belie-