Het Nederlandsche geldwezen stond evenals het crediet- en kapitaalverkeer in het verslag
jaar in het teeken van het blokkeerings- en deblokkeeringsbeleid, waarbij de teugels heel wat minder
werden gevierd dan bij het begrootingsbeleid het geval was. Het valt dan ook moeilijk te zeggen of
de belangrijke toeneming der vrije geldcirculatie vooral het gevolg was van toegepaste deblokkee
ringen, dan wel van de overheidsfinanciering. In ieder geval is de toeneming van het bankcrediet
daaraan het meest onschuldig geweest; dit was het sterkst aan banden gelegd. De geblokkeerde saldi
liepen, behalve door deblokkeering, terug door belastingbetaling, middels het instituut der zeker
heidstellingen en doordat belangrijke bedragen naar het grootboek 1946 werden overgeschreven.
Voor onze credietorganisatie in haar geheel leidde een en ander tot de volgende uitkomsten:
de in totaal bij de aangesloten boerenleenbanken uitstaande creditgelden liepen van 1 Januari 1946
toen zij 667 millioen bedroegen, terug tot 568,23 millioen per ultimo December. Hiervan stond op
laatstgenoemden datum uit: vrij 63,2 en geblokkeerd 36,8 Voor wat betreft de totalen van
spaar- en loopende rekeningen afzonderlijk genomen, kan op de navolgende ontwikkeling worden
gewezen: de vrije spaargelden daalden aanvankelijk langzaam van 287,2 millioen per 1 Januari 1946
tot 277,72 millioen per ultimo Juni, om vervolgens geleidelijk te stijgen tot ƒ313,77 millioen per
ultimo December; de geblokkeerde spaarsaldi daa'den regelmatig van ƒ322 millioen tot 190,64 mil
lioen; de vrije gelden in loopende rekening liepen geleidelijk op van ƒ27 millioen per 1 Januari tot
ƒ43,72 millioen per 31 December, terwijl de geblokkeerde gelden in loopende rekening geleidelijk ver
minderden van 30,8 millioen tot 20 millioen. Op de hiervoor vermelde stijging der vrije spaar
gelden sedert 30 Juni is waarschijnlijk de hierna te bespreken rente-politiek niet zonder invloed
geweest. In overeenstemming met de geschetste ontwikkeling liepen de beschikbare middelen bij
onze Centrale Bank terug van ƒ614,54 millioen per 1 Januari tot ƒ524,57 millioen per ultimo
December.
De overwegende beteekenis van onze landbouwcredietinstelling als orgaan van het spaarwe
zen blijkt mede uit de hiervoor medegedeelde cijfers. Voor een beleid tot bevordering van het sparen
en het inleggen bij de boerenleenbank waren de voorwaarden in den aanvang van het verslagjaar
allerongunstigst. De lage-rente-politiek van de Regeering noopte reeds vrij spoedig, in navolging van
de Rijkspostspaarbank, tot een verlaging van de rentetarieven bij de boerenleenbanken, die vrijwel
algemeen werden vastgesteld op 2J/4 voor de leden en 2,16 voor de niet-leden voor direct-
opvorderbare spaargelden. Een rentecontingenteeringspolitiek kon daarbij niet worden gemist. Bij
den geldenden stand der rentetarieven op geld- en kapitaalmarkt konden wij aanvankelijk den spaar
zin slechts steunen door opnieuw de gelegenheid te openen bij de boerenleenbanken vrije gelden te
storten op jaar-deposito-rekening tegen een rentevergoeding van 2J/2 Een uitkomst bood nader
hand de bij 's Rijks Schatkist geopende gelegenheid tot storting van de vrije spaargelden der boe
renleenbanken op een 2J^ liquiditeitsrekening, waaraan evenwel de voorwaarde werd verbonden,
dat de rentevergoeding der boerenleenbanken over de vrije spaargelden niet ongunstiger zou zijn dan
bij de Rijkspostspaarbank het geval was. Door deze regeling waren wij in staat de rentecontingen
teering bij de boerenleenbanken voor de vrije spaargelden goeddeels op te heffen, alhoewel aan de
gestelde voorwaarde doorgaans niet kon worden voldaan zonder de rentevergoeding voor de geblok
keerde rekeningen omlaag te brengen. Het viel ons daarbij zwaar, dat somtijds de belangen van de
oude trouwe spaarders niet konden worden ontzien. Wij blijven hopen, dat bij de komende afwik
kelingsregeling der geldzuivering met deze ons na liggende belangen beter rekening kan worden ge
houden. In den loop van het verslagjaar ging de Centrale Bank over tot uitgifte van 10-jarige
schuldbrieven aan toonder met een rentevergoeding van 2% naast de spaarmogelijkheden bij de
boerenleenbanken op spaar- en depositorekening met de vermelde rentevergoeding. Deze rentetarie
ven kunnen nauwelijks aantrekkelijk worden genoemd en bovendien laten zij bij den lagen rentestand
van overheidsfondsen, waarop onze instelling voor de belegging van haar spaargelden goeddeels is
aangewezen, onvoldoende levensmogelijkheden voor onze boerenleenbanken, wanneer eenmaal na
de voldoening der bijzondere fiscale heffingen veel geld bij de boerenleenbanken zal zijn weg
gevloeid en de geblokkeerde rekeningen tot het verleden zullen behooren Bewust van onze ver
antwoordelijkheid om de kapitaalvoorziening en daarmede het economisch herstel van ons land te
bevorderen, hebben wij gevolg gegeven aan de uitnoodiging van het Ministerie van Financiën
om met de andere spaarinstellingen zitting te nemen in een voorloopige spaarcommissie in afwachting
.van de tot standkoming van den Nationalen Spaarraad, waarvan de instellig bij wet wordt
bevorderd. Van de geboden gelegenheid hebben wij gebruik gemaakt om te wijzen op de weer
standen die het sparen ondervindt, zooals de wijze waarop somtijds de belastingambtenaren van
ae verruimde opsporingsmogelijkheden gebruik maken, de herblokkeeringsmogelijkheid, welke echter
inmiddels is ingeperkt, de achterstelling van houders van guldens-tegoeden bij financieele en socia e
maatregelen, e.a.
De functie van credietinstelling voor den land- en tuinbouw bood noch de boerenleenbanken
noch onze Centrale Bank een voldoende compensatie voor de zooeven geschetste gevolgen van den da
lenden rentestand op de kapitaalmarkt, alhoewel in het verslagjaar de credietgeving uitbreiding on
derging. De gezamenlijke credietportefeuille der boerenleenbanken steeg met ƒ4,3 millioen tot een
gezamenlijk bedrag van 23 millioen aan uitstaande crcdieten en voorschotten. Het korte bedrijfs-
crediet aan boeren en tuinders en aan de plaatselijke aan- en verkoopvereenigingen en zuivelfabrie
ken nam daarbij de voornaamste plaats in. Ook de verleening van voorschotten ter voorziening in het
z.g, grondkapitaal begon op te leven, in het bijzonder nadat bij Algemeene Vergunning no. 57 de
mogelijkheid was geopend om uit vrije tegoeden door derden aan de boerenleenbanken toever
trouwd, hypothecaire voorschotten in vrij geld uit te betalen; de afwikkeling van eerder opengeval
len boedels werd daardoor mogelijk met het gunstig gevolg, dat het blijvend bezit van het boe
renbedrijf in één hand kon worden bevorderd. Het kapitaalverkeer ten plattelande kwam weer
eenigszins tot ontwikkeling, waarbij de boerenleenbanken leeningen verstrekten met middelmatig
langen looptijd; het meer duurzame grondkapitaal wordt door de Boeren-Hypotheekbank verstrekt.
Ook werd een beroep gedaan op het bij de boerenleenbanken beschikbaar grondcrediet voor de
financiering van den herbouw der verwoeste boerderijen, terwijl ook van de mogelijkheid tot opne
ming van crediet voor vast bedrijfskapitaal een toenemend gebruik werd gemaakt Hypothecaire
beleggingen buiten den landbouw en credietverleening om tot betaling van belasting in staat te
stellen waren van ondergeschikte beteekenis. Van al deze in den loop van het verslagjaar geopende
mogelijkheden tot credietopneming behoeft geenszins een ongezonde ontsparing te worden ge
vreesd; noch ook een opwaartsche druk op het prijsniveau; integendeel mag veilig worden aan
genomen dat de kapitaalvorming ten plattelande daardoor wordt gestimuleerd, de boer trac t zoo
spoedig mogelijk zich uit de schuld te werken. Uit dezen hoofde kan een verdere bevrijding van het
credietv.erkeer uit de nog steeds geldende reglementeeringen ten plattelande niet anders dan gun
stig werken. Van meer belang was de toeneming der opgenomen credietbedragen bij de Centrale
Bank: het debiteurencijfer steeg met ƒ9,5 millioen tot ƒ17,5 millioen uitstaande per ultimo De
cember. Ter vergelijking kan er op worden gewezen, dat in de laatste vijf voor-oorlogsche jaren
het debiteurencijfer nauwelijks een bedrag van 6 millioen overschreed. Toch bleven de omzetten
bij de gefinancierde instellingen nog beneden het vooroorlogsche peil; in het gestegen debiteurencijfer
der Centrale Bank weerspiegelt zich dan ook vooral de sterke prijsstijging van ingevoerde mest
stoffen en krachtvoer.
De credietuitzetting bij de boerenleenbanken zou tot meer beteekenenden omvang zijn ge
komen, indien ten plattelande ruimere investeeringsmogelijkheden zouden hebben bestaan. Teleur
stellend was de voortgang van den wederopbouw der door het oorlogsgeweld verwoeste boerderijen.
Ernstig materialengebrek en het nog steeds niet tot stand komen van een definitieve financierings
regel ing waren de voornaamste oorzaken, dat van de 1000 boerderijen, die men gedacht had in 1946
te zullen bouwen, slechts 127 waren aanbesteed of in aanbouw waren. Het is opmerkelijk, dat in-