IlSli
■.-!(>:
lllj
pil
NM
I
:r.
M-'
'V
ah.
C®
Mijne Heeren,
v
i( IPA
i
■'i i 5
H
Aan
den Raad van Toezicht,
de Commissie van Advies
der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank
te
Eindhoven.
Ter voldoening aan het voorschrift van Artikel 17 der Statuten hebben wij de eer U
bij dezen verslag uit te brengen over den staat onzer Instelling en daarbij over te leggen de
Balans en Verlies- en Winstrekening over 1920, het twee en twintigste jaar van onze Vereeniging.
Voor dat wij hiertoe overgaan rest ons eerst een andere taak. Zwaar werd onze Ver
eeniging getroffen door het plotseling overlijden van onzen geachten Directeur, den Heer Jan
Berkvens. Hier te memoreeren wat hij voor onze Instelling gedaan heeft, is zoo goed als een
onbegonnen werk. Sinds hare oprichting leefde hij enkel voor de Vereeniging. Zijn levensdoel
was haar groot te maken en dat doel was bereikt toen de noodlottige slag viel. Het was alsof
de onverbiddelijke dood dit tijdstip had afgewacht, om aan zijn aardsche loopbaan een einde te
maken. Hij had genoeg gewerkt; hij zou het loon daarvoor reeds nü hierboven ontvangen.
Als zijn opvolger werd door ons, in overleg met U, aangesteld de Heer F. J. M. Kessels.
Nauwelijks eenige weken later moesten wij het verlies betreuren van onzen eminenten
Voorzitter, den Heer Vincent van den Heuvel. Als mede-oprichter onzer Instelling heeft hij van
den beginne af al zijn krachten aan haar gegeven. Haar bloei en grootheid zijn voor een groot
deel zijn werk. Zijn intieme samenwerking met den Heer Berkvens kon niet anders dan de Ver
eeniging ten goede komen.
Een oprecht woord van hulde en dank zij dan ook hier op zijn plaats voor de beide
voorvechters van het landbouwcredietwezenin de maandelijksche „Mededeelingen" hadden wij
gelegenheid beider werkzaamheid breeder te beschouwen.
Als plaatsvervangend Bestuurslid werd door U aangewezen de Heer Henry Pijls, terwijl
de Heer Fleskens tot Voorzitter werd gekozen.
Ten aanzien van onze verrichtingen over het afgeloopen jaar kunnen wij U het vol
gende mededeelen:
De toestand van den land- en tuinbouw is over het algemeen onveranderd. De verwachte
opleving is nog steeds uitgebleven en evenals het vorig jaar kunnen we ook thans weer de vraag
stellen: Wat nu?
De uitvoer, is op het oogenblik tengevolge van lage valuta, zoo goed als uitgesloten.
Zaak is het derhalve dat in de komende jaren meer speciaal de aandacht moet worden gewijd
aan binnenlandsch verbruik. Ons land is echter op export aangewezen en daar dit voor het
oogenblik uitgesloten is zal de tegenwoordige onzekere toestand blijven voortduren en blijft de
beantwoording van de vraag „Wat nu?" bestaan. Dat ook de Regeering van hetzelfde gevoelen
is, moge blijken uit de instelling van het z.g. Kweekerscrediet.