si
n
mm
-r i
1
fA
Mijne Heeren,
- 'r
*15 t'i
:HU
f j'j
t M'
5.*'
■te
1
\K
f.il
Aan
den Raad van Toezicht,
de Commissie van Advies
der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank
te
Eindhoven.
Wij hebben de eer U hierbij aan te bieden het Verslag, benevens de Balans en Verlies-
en Winstrekening over het jaar 1919, het een en twintigste boekjaar onzer instelling.
De verwachting, dat na het sluiten van den vrede de zaken een ander aanzien zouden
krijgen, is in het geheel niet bewaarheid. Integendeel. De verwachte opleving in zaken over de
geheele linie is, jammer genoeg, uitgebleven. De toestand is zelfs voor land- en tuinbouwer van
dien aard geworden, dat met groote vreeze gevraagd wordt„Wat nu Onder verwijzing naar
de landbouwtoestanden in de jaren, welke volgden op den Fransch-Duitschen oorlog van 1870/1
meenen velen, dat een ernstige landbouwcrisis aanstaande is. Het wil ons voorkomen dat deze
profeten want meer dan eene voorspelling is het gelukkig niet verschillende factoren over
het hoofd zien, althans daaraan niet die waarde toekennen, die wij meenen dat er aan mag toe
gekend worden. In de tachtiger jaren stond de land- en tuinbouwer er veel slechter voor dan nu.
Zijn financiëele toestand was verre van schitterendvan een goed geordend credietwezen was
toen geen sprake. Notaris, molenaar, groothandelaar etc. etc. vervulden de plaats, die nu aan de
boerenleenbanken toekomt. De financiëele toestand van die geldgevers was, tengevolge van de
minder gunstige omstandigheden, eveneens achteruit gegaan en dit had tengevolge dat menigen boer
zijn schuld werd opgezegd op een tijdstip, waarop het verkrijgen van geld elders nagenoeg geheel
was uitgesloten. Het gevolg daarvan was, dat vele executies plaats vonden, waarbij het bestaan
van den landbouwer als zoodanig vernietigd werd. Tweedens was de landbouwkundige kennis
van den land- en tuinbouwer zeer, zeer gering. De meesten „boerden" zooals vader geboerd had
zij misten den moed om „het stuur om te werpen." Derdens men leefde als „eenling" van eene
landbouworganisatie was in die dagen geen sprake zelfs.
Dat alles is gelukkig veel veranderd en die verandering beteekent inderdaad eene ver
betering. In plaats van den handelaar-geldgever hebben wij thans over het geheeie land een uit
gebreid net van Boerenleenbanken, die ongetwijfeld het middel zullen vinden om de loopende
credieten te laten doorloopen en daar, waar noodig en gewenscht, nieuwe credieten te verleenen.
Wat de geldgever van vroeger niet kon, dat kan de Boerenleenbank wel, zij kan zich aanpassen
aan de behoeften van het credietzoekende lid.
De kennis van den land- en tuinbouwer, zijn vakkennis, is enorm vooruitgegaan. Hij
houdt niet meer hardnekkig vast aan „wat vader deed" maar hij zal op zijn gronden telen die
vruchten, welke op dit oogenblik als het meest winstgevend kunnen worden beschouwd. Jaren en
jaren heeft hij wijze lessen ontvangen van regeerings- en andere deskundigen en het moet tot
zijne eer gezegd worden, dat hij die lessen met vrucht heeft gevolgd. Aan deze voorlichting zal
het hem ook in de naaste toekomst niet ontbreken.