Inspectie.
Toetreding nieuwe Boerenleenbanken.
Uittreding Boerenleenbanken.
Omzet.
Effecten-Leendepot.
Rente.
Onkosten.
Controle-Rijkssubsidie.
De werkzaamheden van ons College zijn door de statutenwijziging, welke in December 1914
werd doorgevoerd, (de gewijzigde statuten zijn opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van
12 Januari 1915 N°. 9) belangrijk uitgebreid. De taak tot dusverre aan den Raad van Toezicht
opgelegd, werd voor het overgroote deel (zie het vorig jaarverslag) overgebracht op ons College.
Dientengevolge werd de agenda onzer maandelijksche Bestuursvergaderingen welke regelmatig
worden bijgewoond door den Geestelijken Adviseur, door den Rechtskundigen Adviseur en door
den President van den Raad van Toezicht te zwaar overladen. Van een vlugge en regelmatige
afdoening der inkomende aanvragen kon geen sprake meer zijn. Teneinde daarin verbetering te
brengen werd overgegaan tot het instellen eener afzonderlijke Commissie „Bestuurs-Commissie"
genoemd, waarin zouden zitting nemen
de Voorzitter van het Bestuur;
de Secretaris van het Bestuur;
de President van den Raad van Toezicht en
de Hoofd-lnspecteur.
Deze Bestuurscommissie kwam 21 keeren bijeen. Hare taak bestaat in:
a. het behandelen der inspectie-verslagen;
b. het nemen van beslissingen in ondergeschikte punten;
c. het uitbrengen van prae-advies in gewichtige aangelegenheden.
De aangesloten Boerenleenbanken werden in het afgeloopen jaar alle minstens één keer
geïnspecteerd. De verslagen, welke naar aanleiding van die inspectiën werden uitgebracht, gaven
over het algemeen reden tot tevredenheid.
30 Boerenleenbanken werden in den loop van 1915 door den Hoofd-lnspecteur bezocht,
zonder dat hij zijne komst te voren aankondigde. Belangrijke op- of aanmerkingen behoefden
naar aanleiding van deze onverwachte bezoeken slechts zelden gemaakt te worden.
Op de hierboven genoemde vergaderingen der „Bestuurs-Commissie" werden de verslagen
der inspectiën behandeld. De briefwisseling, als gevolg van deze vergaderingen met een aantal
Boerenleenbanken gevoerd, leidde in den regel tot verbetering in haar beheer of boekhouding.
In 1915 traden de navolgende 8 Boerenleenbanken toe: Geleen (L.), St. Anthonis (N.Br.),
Leeuwen-Beneden (Glö.), Stad-Ommen (O.), Rotterdam (Z.-H.), Helvoirt (N.Br.), Erp (N.Br.),
Lutjebroek (N.H.) In het geheel telden wij dus einde 1915 386 deelnemende Boerenleenbanken,
volgens de ligging verdeeld als volgt:
147
Noord-Brabant
121
Limburg
42
Gelderland
32
Overijssel
20
Zuid-Holland
6
Zeeland
5
Noord-Holland
5
Drenthe
5
Utrecht
1
Groningen
2
Friesland.
9
Ook in 1915 zijn geen Boerenleenbanken uitgetreden.
Voor zeer gespecifeerde cijfers meenen wij te kunnen verwijzen naar Bijlage 222,
Het Effecten-Leendepot steeg in 1915 tot 280.940.— (einde 1914 267.070.—). Zie
De op deze rekening gedeponeerde fondsen nemen wij onder ons onder het uitdrukkelijk
beding, dat zij mogen dienen als onderpand bij door ons te sluiten leeningen bij derden. Bovendien
rekenen wij '/s provisie.
In 1915 hebben wij voor deposito's een rente vergoed van 3' 4 o en voor voorschotten
eene rente berekend van 4' 2 0 o. Eene rentevergoeding van 3' 4% voor deposito's is ongetwijfeld
veel te hoog geweest. De vraag of die rente niet belangrijk moest worden verminderd is herhaal
delijk gesteld en steeds ontkennend beantwoord. Eene belangrijke verlaging der rente voor
deposito's bij onze Centrale zou noodzakelijk moeten leiden tot eene renteverlaging voor spaar-
inlagen bij onze aangesloten Boerenleenbanken, met het waarschijnlijke gevolg, dat vele inleggers
hun spaargelden zouden terugnemen. Voor het oogenblik zou dat een voordeel voor onze
organisatie genoemd kunnen worden. Maar zijn de spaargelden eenmaal elders ondergebracht,
dan komen ze niet weer zoo gemakkelijk terug. En naar onze vaste meening is het gebiedend
noodzakelijk om straks na den oorlog over belangrijke middelen te kunnen beschikken,
teneinde onze landbouwers in de gelegenheid te stellen zich van voldoend bedrijfskapitaal te voorzien.
De bruto onkosten bedroegen over 1915 37.739.50 tegen ƒ35.295.10 in 1914.
Deze vermeerdering geeft geen aanleiding tot het doen van bijzondere bemerkingen. Zij
is enkel en alleen ontstaan door de periodieke salarisverhoogingen en verder door meerdere uit-
gaven, als gevolg van meerderen omzet.
Ofschoon wij in 1915 nog geen antwoord kregen op ons verzoek om Rijkssubsidie en
dat antwoord bij het ter perse gaan van dit verslag nog niet is binnengekomen meenen wij
toch te mogen aannemen dat de betrokken Minister bereid zal zijn de accountantskosten boven
de 500.— voor rekening van het Rijk te nemen. Wij hopen zelfs dat Z.E. termen zal kunnen
vinden om ons nog daarnaast eene subsidie toe te kennen.