Toetreding nieuwe Boerenleenbanken. Uittreding Boerenleenbanken. Omzet. Effecten- Leendepót. Rente. Onkosten. 10 In den loop van 1914 traden toe de navolgende Boerenleenbanken Saasveld, Zevenbergen, St. Geertruid, Dommelen, Nunhem, Hapert, Hoogeloon, Casteren, Reutum, Urmond, Herpen, Aalst, Bakel, Huissen, en Barger-Oosterveld 15 in getal (tegen 19 in 1913), en waardoor het aantal aangesloten Boerenleenbanken steeg tot 378, volgens de ligging verdeeld als volgt In 1914 1913 1912 1911 1910 1909 1908 1907 1906 1905 1904 1903 1902 1901 1900 1899 Noord-Brab. 144 136 131 117 108 99 96 94 82 67 62 57 52 40 31 19 Limburg 120 117 115 104 100 95 76 70 66 54 44 34 23 18 13 12 1 Gelderland 41 40 34 30 24 23 23 22 17 11 9 7 3 3 1 Overijssel 31 29 26 23 18 17 15 6 3 3 2 Zuid-Holl. 19 19 17 16 13 11 11 9 7 7 5 2 1 Zeeland 6 6 7 7 7 7 7 7 7 7 6 2 1 1 1 1 Noord-Hol!. 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 2 Drenthe 5 4 4 4 4 3 2 2 2 Utrecht. 5 5 5 4 4 3 2 1 1 Groningen. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Friesland 2 2 2 in Nederland 378 363 346 310 283 263 237 216 190 154 132 104 80 62 46 33 In 1914 zijn geen Boerenleenbanken uitgetreden. In onze vorige jaarverslagen meenden wij te kunnen volstaan met een overzicht van de meer of mindere omzetten met a. Boerenleenbanken en met b. Diverse Instellingen. Voortaan zullen wij als afzonderlijke bijlage (zie Bijlage XX) opnemen een „Bedrijfsoverzicht", waardoor een juistere kijk wordt verkregen op den algeheelen omzet. Het ontstaan dezer rekening hebben wij in den breede uiteengezet in het vorige verslag. Onze verwachting, „dat het bedrag der te deponeeren fondsen en het getal der deponeerende Boerenleenbanken zou toenemen" is bewaarheid geworden, hetgeen blijken kan uit het volgende staatje In 1908 86.000. (nominale waarde) door 9 In 1909 120.100.— 13 In 1910 118.600— 14 In 1911 136.000.— 21 In 1912 148.800.- 32 In 1913 212.380.— 36 In 1914 267.070.— 42 11 Deze fondsen worden door ons in depot genomen onder het uitdrukkelijke beding, dat wij die fondsen mogen laten dienen als onderpand bij door ons te sluiten leeningen. Bovendien bren gen wij aan de deponeerende Boerenleenbanken eene provisie in rekening van 1 s per jaar. Wij herhalen hierbij nog eens en met nadruk: Jonge Boerenleenbanken moeten zich onthouden van den aankoop van effecten en ook aan oudere Boerenleenbanken blijven wij dien aankoop ontraden." De rente voor deposito's en voor voorschotten bedroeg vanaf het begin onzer instelling onafgebroken resp. 31 4 en 33/4 Toen in het voorjaar van 1914 vele en groote credieten werden gevraagd liet het zich aanzien, dat wij die aanvragen niet alle zouden kunnen toestaan uit de inkomende deposito's. Wij zouden dus bij derden moeten aankloppen. Natuurlijk met het gevolg dat de rente voor voorschotten zoude moeten worden verhoogd, aangezien tegen 33 4 alleen dan kan worden uitgeleend, als wij over voldoende deposito's kunnen beschikken. Bij circulaire van den 27sten Mei deelde de Raad van Toezicht mede, dat de rente voor voorschotten met ingang van 1 Juli d. o. v. zou bedragen 41 /40 o. Deze verhooging ontmoette van de zijde der Boerenleenbanken-debiteuren groot verzet en in het bijzonder van de zijde harer Kassiers, aangezien het veranderen der rente in den loop van het jaar voor de plaatselijke administratie groote bezwaren met zich brengt. Dit alles gevoegd bij het feit, dat bijna onmiddellijk na het verzenden der circulaire het aanvragen der voorschotten begon te verminderen, werd oorzaak dat de renteverhooging weder werd ingetrokken en van die intrekking nog mondeling kon worden kennis gegeven op de gewone Algemeene Vergadering van 22 Juni 1914. Toen kort daarop de oorlog uitbrak moest tot renteverhooging voor de voorschotten worden overgegaan. Eerstens omdat de rentestandaard in het algemeen door deze buitengewone omstandigheden steeg, tweedens omdat wij moesten voorkomen dat voorschotten zouden worden genomen met het doel de aldus verkregen gelden elders tegen hoogere rente te gaan beleggen, en derdens omdat wij onze inkomsten moesten verhoogen ter gedeeltelijke dekking van de te verwachten verliezen op ons effectenbezit. Bij circulaire van den 10den November werd aan aangesloten Boerenleenbanken medegedeeld, dat de rente voor voorschotten met ingang van 1 Januari 1915 zou worden gebracht op 41,2%. Aan het verzoek om ook de rente voor deposito's te verhoogen meenden wij niet te kunnen en mogen voldoen. De redenen die tot die weigering leidden waren de volgende: primo bleek uit niets dat wij voor eventueel overtollig geld eene hoogere rente zouden kunnen maken dan vóór den oorlog, tenminste niet als wij evenals voorheen prima zekerheid wenschten te ontvangen en de gelden onmiddellijk beschikbaar wilden houden, secundo was het billijk dat ook de Boerenleenbanken-crediteuren door het niet-ontvangen eener hoogere rente mede bijdroegen tot het verkrijgen eener grootere winst, ter gedeeltelijke delging van het te verwachten verlies op ons effectenbezit. Door de rente voor voorschotten te verhoogen tot op 4' 2° o en de rente voor deposito's te laten op 31 4 meenden wij èn Boerenleenbanken-debiteuren èn Boerenleenbanken-crediteuren op ongeveer gelijke wijze te belasten. De bruto onkosten bedragen over 1914 35.295.10 tegen 31.445.43' 2 over 1913. Deze meerdere kosten zijn in hoofdzaak ontstaan door: a. uitbreiding van ons personeel; b. door meerdere vergaderingen, ook in verband met de Commissie voor Statuten-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1914 | | pagina 6